zeide burger Guljél) ,,is de heillooze en wel eenige bron van verdeeld-
heid, mistrouwen, twist en liefdeloosheid onder Neerlands volk, die het
gansche maatschappelijk lichaam vergiftigde, met de meesten van deszelfs
leden te verlammen en jammerlijk te defigureeren.” „Hoe hatelijk” ,
oordeelde Ploos van Amstel2), „waren die plakkaten tegen de Roomsch-
Katholieken, die altoos een notabel gedeelte van Neerlands burgers
hebben uitgemaakt en nog uitmaken, en zulks niettegenstaande voor-
namelijk door hunne handen het juk van den Spaanschen dwingeland is
afgerukt ; hunne bidplaatsen worden nog met den naam van kerkschuren
bestempeld.” Men heeft hun al hunne kerken, gestichten, Gods- en arm-
huizen, goederen en fondsen gewelddadig ontnomen, zeide Guljé, „zonder
acht te geven op den wil van stichters, testateurs of donateurs. Hiermede
nog niet tevreden, dwingt men de dissenters jaarlijksche belastingen op
te breiigen tot onderhoud van kerken en huizen van Gereformeerde
Predikanten. Een braaf Gereformeerde moet blozen van schaamte en ver-
ontwaardiging, wanneer hij, in Bataafsch-Braband reizende, bijna niet anders
ziet dan leeme hutten en daartusschen een prächtige pastorie, die gebouwd
en onderhouden wordt ten koste der Roomsch-Katholieke hutbewoners” 3).
Hoe exclusief was het besluit van den Rotterdamschen Magistraat, dat
de veerponten niet mochten bediend worden door Roomsch-Katholieken,
en het voorstel van Willem V tijdens den laatsten Engelschen oorlog om
aile belangrijke ambten en béneficiën op te dragen aan Gereformeerden4) !
„Ik heb gebloosd van schaamte en verontwaardiging” , verklaarde de
Eindhovensche Katholiek van Hooff, „toen ik op Zondag Rotterdam
willende verlaten, moest hooren, dat de poorten onder kerktijd niet
mochten geopend worden” 6). „Wie is toch zoozeer met zijne eigen be-'
grippen ingenomen” , vraagde de Amsterdamsche advocaat Schimmel-
penninck, „om zieh te willen verbergen dat orthodoxie een geographisch
woord is? Lacht niet de Chinees om den aschzak en kerkgebaarden der
Joden? Lacht niet de Jood op zijn beurt om het Joosje der Chineezen?
Bespot de Mohammedaan niet allen, die hun heil buiten zijn Koran
zoeken, en legt hij het afgeleefd hoofd niet gerust neder, in het vaste
vertrouwen van, tot prijs van zijn schoon geloof, aan de andere zijde
van het graf in de armen van een schoone Arabische vrouw te zujlen
ontwaken? Vonden onze goede voorouders, de Batavieren, niet hun
*) Dagverhaal, I I , blz. 393.
2) Dagverhaal, I , blz. 554.
3) Dagverhaal, I I , blz. 393.
4) Uit het rapport der Commissie over het voorstel van Ploos van Amstel, Dagverhaal
1 1 1 blz. 267.
5) Dagverhaal, I I , blz. 449 v,
wellust in het vaste geloof, dat zij na hunnen dood in den hemel van
Wodan, uit de bekkeneelen hunner vijanden onderling een lekkeren teug
zouden nemen? Hetgeen in de Noordsche landstreken orthodox is, heeft
een andere beteekenis in die van het Zuiden ; een andere aan de stranden
van de Zuiderzee als aan die van het Middellandsche zout; een andere
aan de boorden van de Seine en van den Tiber als in landen, die door
de Ganges en de Misissippi besproeid worden” ). En toen de Dordtsche
Predikant Bosveld beweerde, dat er geen heerschende Kerk geweest was,
zette burger Quesnel hem in den hoek met een paar illustre (I) voor-
beelden uit Pijnacker en Wateringen. Te Pijnacker moesten alle ingezetenen
van alle differente religien boven de ordinaire pacht of accijns, betalen
een stuiver extra van iedere stoop wijn, brandewijn, azijn enz, alleen
ten behoeve van de Gereformeerde armen, alsook boven de ordinaire
opdracht van landerijen of woningen den veertigsten penning extra voor
dezelfde armen. En te Wateringen ook een stuiver van de genoemde
dranken extra per stoop tot onderhoud van den toren ).
Deze voorbeelden de eenige, die aangevoerd w e r d e n z i j n
teekenend voor den toon, die in de vergadering heerschte. Het breed-
sprakig debat verliep in kleinigheden, waarbij men allerminst acht gaf op
hetgeen tot een billijke beoordeeling van den vorigen toestand kon
leiden8). Burger Gulje meende, dat de fondsen, uit welker inkomsten
de Predikanten bezoldigd werden, het eigendom waren van de natie;
van Hooff beweerde hetzelfde ten aanzien van de kerken. Beiden vonden
een deskundig bestrijder in den Groningschen Predikant H. Sijpkens,
- *) Dagverhaal, I I , blz. 453.
2) Dagverhaal, I I , blz. 508.
3) De sprekers vergaten, dat de Staatkunde van de I7de en i8de eeuw geen ander beginsel
kende dan dat van de vereeniging van Kerk en Staat; dat in Luthersehe landen de Gereformeerden
op hun beurt hard behandeld. en te Leipzig zelfs ter dood gebracht werden; dat het
strictum jus tegenover Roomsch-Katholieken niet met onverbiddelijke gestrengheid werd toegepast
en een heilzame tempering vond in de toen zoo Sterke autonomie der stedelijke Besturen; zoodat
de plakkaten b.v. te Amsterdam liberaal uitgevoerd werden; Spinoza zegt van Amsterdam „Urbs
Amstelaedamum exemplo s it , quae tanto cum suo incremento et omnium nationum admiratione
hujus libertatis fructus experitur. In hac enim florentissima republica et urbe praestantissima omnes
cuiuscunque nationis et sectae homines summa cum concordia vivunt et ut alicui bona sua credant.
id tan tum scire curant. . {Tract, theolog. politic., X X , p. 40). Ook vergaten de sprekers, dat de
ontslagen Roomsch-Katholieke priesters bij de Reductie een jaargeld ontvingen (zie blz. 134); dat de
Joden en Lutherschen, zij het dan niet uit het ware beginsel van godsdienstvrijheid maar uit handelsbelangen
, vrij goed behandeld werden; dat juist door de publieke verdraagzaamheid, door den
omgang der verschillende secten onderling, de volgende geslachten, te midden van dien toestand
opgroeiende en levende, van lieverlede tot inzicht van het billijke dier beginselen kwamen, zoodat
in 1795 het verlangen naar volkomen gelijkheid voor alle gezindten en naar scheiding van Kerk
en Staat niet alleen bij de dissenters maar ook bij lidmaten der heerschende Kerk een algemeen
verlangen was geworden (W. H. DE B e a u f o r t , De verhouding van den Staat tot de verschtllende
Kerkgenooischappen in deRepubliek der Vereen. Neder landen, i j Si —179 5 , 1868).