HOOFDSTUK III.
V A N D E R E S T A U R A T IE (1813) T O T O N Z EN TIJD.
Met de verheffing van den Prins van Oranje tot Souverein Vorst
der Vereenigde Nederlanden verkreeg ons vaderland zijn zelfstandigheid
en de Hervormde Kerk haar vaste organisatie. De eilende van den
Franschen tijd had de oogen geopend. Evenals vroeger de Franschen
werden nu de Russen als bevrijders begroet '). Het volk had kinderlijk
ontzag voor zijn Koning. En Willem I voelde zieh als een Vader in het
midden van zijn huisgezin2). Hij meende het- goed, maar de gedachte
dat zijne onderdanen mondig geworden waren, kwam niet bij hem op.
De Koning wilde zelf ingrijpen. Zijn leus was : „Alles voor het volk,
niets door het volk.”
Het spreekt vanzelf, dat deze gemoedelijke stemming er niet toe
leidde, de belangstelling voor de openbare aangelegenheden, die onder
het Fransche despotisme toch al geleden had, bij het volk te verlevendigen.
Inderdaad had de ondervonden teleurstelling na de groote. ver-
wachtingen van 1795 het grootste deel der bevolking, ook der toenmaals
zoo naar staatkundige rechten verlangende burgerij, onverschillig gemaakt
voor staatkundige zaken. Gelijk men voor 1795 „de heeren” liet zorgen,
zoo zag men thans naar „den Prins” , die wel alles zou regel en, zooals
het behoorde. De natie was de resolutiën . en onlüsten zoo hartelijk
moede, dat zij ailes aan hem overliet3) , waarbij zij haar phlegma verborg
achter een vertoon van deftigheid, destijds een der eerste maatschap-
pelijke deugden ).
De gelijkheid van aile gezindheden bij de Fransche revolutie had
!) De Kerkeraad benoemde in zijn vergadering van den 24sten Nov. 1813 een Commissie
om een bezoelc van hulde af te leggen bij den Kommandant der Kozakken (Acta Consist., VIII).
-2) Uit de proclamatie yan den Prins van 2 Dec. 1813.
B l o k , a. w., V I I , blz. 305 v.
4) Den 22sten Juni 1814 besloot de Kerkeraad, dat in zijne plechtige vergaderingen, b.v. ter
verkiezing van Predikanten, Ouderlingen en Diakenen, de leden zouden verschijnen in costuum,
nl. de Predikanten met mantel en bef, de Ouderlingen en Diakenen in het zwart met driekanten
hoed. Ook moest de Predikant, die de vergadering presideerde, steeds in costuum zijn „ter
meerdere onderscheiding en vertooning van achtbaarheid” (Acta Consist. VIII).
niet geleid tot een scheiding van Kerk en Staat.- De regeling van
het Kerkbestuur was meer of minder de taak der Overheid gebleven.
Dienovereenkomstig kon Willem I in gemoede meenen, dat hij het recht
had, de uitwendige belangen der Hervormde Kerk te regelen. Even
afkeerig van een radikale scheiding van Kerk en Staat als van het
herstel der Hervormde Kerk als Staatskerk nam hij tusschen beide
beginselen een bemiddelend standpunt in. De Grondwet van 1815 ')
waarborgde aan elken ingezetene volkomenv vrijheid van godsdienstige
begrippen en aan alle gezindheden in het Koninkrijk gelijke bescherming
(Artt. 188, 189). De belijders der onderscheidene godsdiensten genoten
allen dezelfde burgerlijke en politieke voorrechten en hadden gelijke aan-
spraak op het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen
(Art. 190). De traktementen,' pensioenen en andere inkomsten, van
welken aard ook, thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden
of derzelver leeraars genoten wordende, bleven aan die gezindheden ver-
zekerd. Aan. de leeraars, welke tot dusver uit 's Lands kas geen of een
niet toereikend traktement genoten, kon een traktement toegelegd of
het bestaande vermeerderd worden (Art. 192)2). De Koning zorgde, dat
de toegestane penningen, die voor den openbaren godsdienst u i t ’s Lands
kas betaald werden, tot geene andere einden besteed werden, dan waartoe
dezelve bestemd zijn (Art. 193)3).
De laatste bepaling verplichtte den Koning om toezicht te houden
op de onderscheidene Kerkgenootschappen, Meer niet. Maar „Vader”
Willem deed meer. Hij vatte het plan van Lodewijk Napoleon op tot
organiseering der Kerk, maar dat vanwege de inlijving bij Frankrijk
onuitgevoerd was gebleven4). De idee van een Algemeene Synode werd
door den Raad van State afgewezen als niet noodzakelijk, en niet
wenschelijk, ja als onraadzaam en gevaarlijk5). De Raad adviseerde den
Koning, ingeval hij een nadere regeling van het bestuur volstrekt noodig
mocht keuren, een consuleerende Commissie te benoemen. De Koning
ging tot dit gedeelte van het advies in en benoemde een Commissie,
4) Zie over die van 1814 o. a. K l e y n , a. w., blz. 274 v.
2) Later onveranderd gebleven, is dit Art. woordelijk gelijkluidend aan Art. 171 der tegen-
woordige Grondwet, waarover men vergelijke O. S c h r i e k e , Scheiding van Kerk en Staat. Een
politieke eisch, 1S99. P. J. K r o m s ig t , Het hooge belang der Herv. Kerk als Volkskerk bij een
vergeten Grondwetsartikel (Art. 171 al. 2), 1908.
8) C. HOOIJER, Kerkelijke Wetten voor de Hervormden in het Koningrijk der Nederlanden
1846, blz. 17.
4) Het Concept-reglement op de organisatie van het Herv. Kerkgenootschap in het Koningrijk
Holland van 1809 geéft C. H o o i j e r , Oude Kerkordeningen enz., 1865, blz. 489 v.
6). Y p e ij en D e r m o u t , a. w., IV , blz. 651 v .K l e y n , a. w . , blz. 124: „Allesmoestvermeden
worden, dat hernieuwing van het treurspel van 1618/1619 kon mogelijk maken.”