had de St. Maarten twee pastoorsl) , van welke ieder hunner in een
gedeelte der kerk den dienst waamam“), en van welke één den titel
van Persona of persona personatus, d. i. persona (van het) personaatschap,
droeg3). Het onderzoek naar de beteekenis van dezen titel hëeft eigen-
aardigebezwaren. „In de Middeneeuwen was men” , zegt een der beste kenriers
van onze vaderlandsche, ook Groningsche kerkgeschiedenis, mijn voormalige
ambtgenoot J. R e i t s m a , „ten aanzien van de omschrijving van titels en
waardigheden weinig precies. De onderlinge verhouding van wereldlijke
en geestelijke bedieningen was niet scherp afgebakend; er was aan elken
kant speelruimte ter uitbreiding en aanmatiging van gezag, waarin wetten
en privileges slechts ten halve voorzagen. Ook was het Personaat een
Middeneeuwsche instelling, die verdween met de oprichting der nieuwe
Bisdommen in het midden der i6de eeuw, toen ook Groningen een eigen
Bisschop verkreeg.” R e i t sm a kwam ten aanzien van het Personaat tot
de volgende resultaten, die ik hier samenvat. i . De titel werd gegeven aan
meer of minder supérieure geestelijken, b.v. aan pastoors tegenover de
kapelanen of jongere priesters; aan hen, die met een kerkelijk bénéficié
begiftigd waren en de voordeelen daarvan trokken, maar de daaraan
verbonden bezigheden door kapelanen en vikarissen lieten waarnemen ;
aan hen, die in een deel van de diocese, zoo van het Bisdom Utrecht
als van dat van Munster, den Bisschop vertegenwoordigden en als zijn
plaatsvervanger of gevolmächtigde optraden. 2. De titel kwam ook voor ten
platten lande b.v. te Ytens in Friesland, te Baflo in de provincie Groningen,
x) Vgl. een brief van 1370 bij D riessen (o. c. , I I , blz. 266, 288), het laatst gedrukt
OorkoTidenb, onder n°. 571: ,.In cujus robur et rei testimonium sigilla abbatum predictorum,
magistri Andree, domini Menoldi, plebanorunr ecclesie sancti M a r t in i...” Zoo ook de Forma
eligendi jastoris ad St. Martini ecclesiam van 20 Mei 1513 bij ZUIDEMA, a. w.,. blz. 152 v.,
in vertaling, Bijdragen, I I I , blz. 329 v.
2) In een brief van 11 April 1393, het laatst gedrukt Oorkondenb. , onder n°. 851 (vgl.
D r ie s s e n , o. c . . 1 1 1 , blz. 466), lezen wij van een cureyt der halver kerke van sente Merten.
Zoo ook de reeds aangehaalde Forma eligendi fiastoris van 20 Mei 1513. De pastoor werd; overeen-
komstig de verschillende functien van zijn ambt, ook wel genoemd, kerkheer, rector, ßlebanns,
cureet, omdat hem de cura animarum toevertrouwd was. De geestelijken, aan de St. Maartens
kerk verbonden, worden samengevat in de uitdrukking sacerdotes ecclesiae S. Martini, qui de
gremio sunt. Zij komt voor Reg., Afd. I I I . n°. 2/; I I , op het jaar 1505, n°. 209. F e i t h , Reg.,
I , 1476, n°. 5; 1480, n° 3; 1485, n°. 9; 1491, n°. 10; 1-495> n°- 6 , .7; 1505 , n°. 21 en wordt
vertaald door de ghemene Priester en van de St. Meertenskerck ( F e i th , Reg., I , 1455. n°. 1;
*1511, n°. 5; 1512, n°. 3 , 4). „De gremio” , eigenl. het schip der kerk (Du c an g e, i.v. Gremium 2),
vandaar, althans in Groningsche oorkonden, de priesters die deel hebben aan de gemeenschappe-
lijke inkomsten, in tegenstelling met de bezitters. van bepaalde, voor een titularis bestemde
prebenden bij de familie- en gilde-altaren (Re it sm a , Bijdr., I I I , *blz. 316. ZuiDEMA, a. w.,
blz. 103 v.).
3) Zie over den persona Batavia sacra, blz, CLI. D r ie ssen, o .e ., IV , blz. 901A DUCANGE,
Glossarium, i.v. persona, personatus. V on Rich th ofen , Alt-Friesisches Wörterbuch, i.v.
A . Y p e y , Geschiedenis van het Patronaatregt enz., 1829, I I , blz. 141 (Aantt.).
hier in den zin van Hoofdpriester van eenige dorpen. 3. Ten aanzien
van de .stad Groningen klimt de titel op tot het jaar 1246, den beves-
tigingsbrief van Otto III over de A kerk, waaruit blijkt,- dat de pastoor
slechts persona was tegenover de kapelanen en andere jongere geestelijken
van zijn kerspel in den zin als sub r. 4. In de i5 de eeuw was de
titel in onze stad de aanduiding van Jhet hoofd der Groningsche Priester-
schap, bij wien het hoogste gezag in geestelijke zaken berustte, den
primus inter pares. 5. Deze verheffing van het Personaat hing nauw
samen met het streven der Groningers om zieh aan de geestelijke jurisdictie
van den Utrechtschen kerkheer te onttrekken — de körte samenvätting
van een belangrijk deel der oud-Groningsche geschiedenis” *). De stedelijke
Magistraat was er bestendig op uit, zijn invlo'ed uit te breiden ten
koste van dien. van den Bisschop. Zooais ik reeds boven zeide, had de
Magistraat de collatie van het St. Jans altaar in de St. Maartenskerk2)
en verkoos en beeedigde hij Kerkvoogden3). Een markant staaltje van
den onafhankelijkheidszin der Groningers is een wetsartikel van het jaar
1425. Het bepaalde, dat de Priesters geen gevolg mochten geven aan
brieven van den Bisschop, zoodra zijne bevelen in conflict kwamen met
de Privilegien der stad. En dat, wanneer een hunner ten gevolge daarvan
voor den Bisschop geciteerd werd, hij zieh op den inhoud van het artikel
mocht beroepen en de gemaakte onkosten in rekening brengen4). Uit
denzelfden moesson is de reeds aangehaalde Verordening van Willem
Frederiks op de verkiezing van een persona en pastoor der St. Maartens
kerk, d.d. 20 Mei 1513 ). In geval het Personaat kwam te vaceeren,
zegt de Verordening, moest er in de sacristij van de St. Maarten een
nieuwe dignitaris gekozen worden door de drie oudste geestelijken van
het gedeelte, dat aan Frederiks toegewezen was, en de twee oudste
Burgemeesters der stad. Waren zij in hun keus, als door hoogere ingeving,
niet eenstemmig, dan werden de abten van Aduard en Selwerd aan het
-1) Bijdragen, i i i , blz. 328, 321 v.
2) Zie blz. 39.
8) Zie blz. 48. -
4) Vgl. Stadboek van Groningen van het jaar 1425, V I I I , art. 45 „Van biscopes breuen” :
„Voertmere komen hier biscops breue vanVtrecht. Ofte sijnre ondersaten die teghen onse preuilegien
gaen die breue en is ne gheen priester sculdich to veruolghe na onsen preuilegien. Eh wort daer ienich
priester toe vermaent die breue toe veruolgen toe exeqren en to kundighen de mach dat laten
eii verweigheringhe daer van doen op der meiner stad aflegghe. Eii wort die priester daer om
eiteret eii ghedaget voer den biscop of sine ondersaten de mach sich weren mit rechte op der
stad aflegghen. Eh so wat koste yenich priester daer om doet bi des rades woerden om onse
preuilegie to beschermen daer sullen ene die stad al scadeloes van holden. Eh ist sake dat de
breue teghen onse preuilegie niet en gaen so en willen de stad daer niet mede to done hebben” .
5) Zie den tekst bij ZuiDEMA, a. w.. blz. 152 v. en, in vertaling, Bijdragen, 1 1 1 , blz. 329.