geven verder te kennen, dat zij zieh hebben gehouden aan de hier van
ouds bestaande rechtsbepaling, „dat gheen gliederen ter cause van capitale
misdaden den rechte edder oevericheit vervallen ofte verschijnen” , doch
dat dergelijke goederen „bij den rechten arffgenamen" blijven. B. en R.
„van dese Kon. Mat’s stadt Groeningen ende dersulver voervaderen”
hebben steeds hunne eigen wetten en rechten naar eigen goedvinden
mögen maken en vaststellen, zij hebben zelf de overtreders dier wetten
en rechten „civilijck offte capitael” mögen straffen en hierbij geen meerder
recht gebruikt, dan hun bij tractaten en Privilegien is toegestaan; zij
hopen hierbij niet anders te hebben gehandeld, dan zij volgens hun oude
vrijheden mochten doen. Zij verzoeken
derhalve „allnoch onderdanichlixst in aller
demoedicheit” hunne vrijheden onaangetast
te mögen behouden, zooals dan toch ook
de koning bij zijne huldiging volgens het
tractaat heeft aangenomen te zullen doen’’ x).
Behalve van de zijde der Groningsche
burgerij kwam het verzet tegen het Episco-
paat ook van die der Ommelander, vooral
Aduarder geestelijkheid. Ten einde „dp
Bisschoppelijke tafel” van een „betamelijken
bruidschat” te voorzien , had Paus Pius IV
in zijn diploom van 1561 bepaald, dat al de
renten en inkomsten o.a. van het klooster van
Wittewierum en van de abdij van Aduard en
hunne onderhoorigheden aan den Bisschop
van Groningen zouden toekomen. Ook
werden op hem overgedragen alle waardig-
heden, patronaten en personaten, welke
kloosters en kerken mocht hebben. Het
blijven, maar de titel en waardigheid van
Zegel van het klooster St. Bemardus
te Aduard.
de Prelaat van Aduard over
klooster zelf mocht in stand
abt werden, bij het overlijden of de abdicatie van den fungeerenden
dignitaris, „voor altijd afgeschaft en vernietigd” en aan den Bisschop
toegewezen. Voortaan moesten de kloosterlingen hem of den door hem
aangestelden prior erkennen en gehoorzamen, onverschillig of hij tot
hun orde (die der Cisterciensers) behoorde.
Het spreekt vanzelf dat deze bepaling ontstemde. Tengevolge van
x) J. A. F eith , a. w., blz. 173 v. Vgl. Br u ch eru s, .Geschiedenis enz., blz. 120 v.
het daaruit voortvloeiend verzet werd de invoering van de Bisschoppelijke
organisatie en de installatie van den dignitaris geruimen tijd uit-
gesteld Intusschen bleef Joh. Knijff hier niet geheel onbekend. Nadat hij den
1 2en September 1563 in de kapel van het St. Elisabeths-gasthuis te Brussel
door den Kardinaal van Granveile gemijterd was, werd hij den i2 den
November van hetzelfde jaar door den Utrechtschen Aartsbisschop
Fred. Schenck van Toutenburg tot zijn Suffragaan of wijbisschop aan-
gesteld . en kwam hij ook in qualiteit van Vikaris-generaal in ponti-
ficalibus dikwijls in Overijssel, Friesland en Groningen. Zoo gelastte
Margaretha van Parma den Gouverneur van Groningen, Graaf van
Aremberg, den benoemden Bisschop bij te staan in Overijssel en Friesland,
ook omdat het sacrament van het vormsel, „dat altijd zeer
geschikt is om de goede christenen in het katholieke geloof te be-
vestigen en te versterken” in langen tijd niet uitgedeeld was ). Dat
Knijff krachtig gesteund werd door den luitenant der hoofdmannenkamer,
den Roomschgezinde De Mepsche, is natuurlijk, alsmede dat hij kon
rekenen op (fen Hertog van A lva , die na de nederlaag van Lodewijk van
Nassau bij Jemgum (21 Juli 1568) zieh eenige dagen te Groningen ophield.
In het begin van het jaar gelastte de Hertog den luitenant het „godtshuijs
van St. Jeronijmus” , d. i. het fraterhuis van de Broeders van het Gemeen-
schappelijke leven, voor den Bisschop en zijn personeel in orde te brengen,
opdat „gemelte biscop fugelyck nae syne qualiteyt ende gestaltenisse syner
beroepenungh gelogiert wordde” ). Knijff zelf berichtte den Hertog: „die
karken alhir bint wederom gerepareert und gereconcilieert uthgenommen
allene up ein offte thwee plaetzen” , en dat hij „darin selvest gepredickt
und het volck thot goede diensten ehre und iver nerstilicken vermanet” 3).
Bovendien hield hij zieh krachtens een opdracht van Alva bezig met het
opmaken van een catalogus van verboden boeken ten vervolge van den
index, in 1557 te Leuven vervaardigd4). Kortom, Knijff had de handen
vol. Feitelijk was hij reeds in functie; alleen de installatie ontbrak.
Zij volgde Zondag 3 October 1568. Een gedetailleerde beschrijving
van die plechtigheid hebben wij niet ). Hoe gedrukt de stemming was,
veronderstelt het bericht, dat de stedelijke Regeering de geestelijkheid
in de Ommelanden aanschreef om „de blyde inkompst” bij te wonen „in
haare pragtigste plegtgewaaden, op boete van vijftig goudguldens en het
*) A. van Lommet., Archief voor de Gesch. van het A arts b. Utrecht, X IV , blz. 403.
2) Van Lom m e l , a. w., blz. 413.
3) V an Lom m e l, a. w., blz. 415 v.
J V an Lom m e l, a. w., blz. 416.
5) Zie over den intocht van den Bisschop te Utrecht, Mo l l , a. w., I I, 1 , blz. 264 v.
C. H. VAN RHIJN, Temjila Groningana. 5