dienft en fraaije vernuften, die in den tyd van ruim
anderhalve eeuwe , niet alleen in de Nederlanden ,
maar z e lf in de nabuurige Gevveften geleefd hebben
[wandt de deugd is z e l f eerwaardig in onze vyan-
den] zooverre myn vermoogen ftrekt, getrouwlyk
a f te fchilderen, en d u s , de vergeetenheid ontrukt,
te vereeuwigen.
Zoodaanig een oogwit heb ik bedoeld in ’t w e rk ,
dat ik thans de eer heb U W ’ H O O G E D E L H
E I D toe te eigenen en op te draagen, verdienende
wegens zynen inhoud onder zoo grooten Naam
in ’t licht te treeden; vermids het boven alles de Lee-
vens der Nederlandfche Vorften bevat , doorluchti-
ge Perfoonadien , welken het oog van de geheele
Waereld naar zieh trokken , en allerwegen nog met
verwonderinge genoemd worden , als zynde uit geringe
beginfelen , ten aanzien van het in ’ t vervolg
zoogroot geworden vermoogen, door aanmerkelyke
gevallen , ftaatkundige handelingen , egtverbintenis-
fen , en wel inzonderheid door het onnaarfpeurelyke
beftier des Alleropperften tot eene heerfchappy geklommen
, die In veele eeuwen geene weerga hadt ,
met welke K e ize r Kare l de V y fd e , de grootfte
Nederlander, die b y menfchen weeten geleeft h e e ft,
is bekleed geweeft. Dees , welke boven zyne
Voorzaaten in Majefteit en Heerlykheid, als eene
Z o n onder de mindere Hemellichten , u itb lon k , zul-
lenwe in de volgende deelen zien herleeven, en ten
T ro o n gefteegen, door geen mindere grootmoedig-
heid en krygszugt aangeblaazen dan zyn Overgroot-
vader Karel de Stoute , doch van meer geluks befcheefcheenen
, de zeegeftandaards zyner overwinningeii
bynain alleGeweften des Aardbodems planten.
A l het welke my hoope geeft , dat het papiere
kind , dit bewys van myn zw ak v e rn u ft, uit de fte-
teren der half verloorene gefchiedeniflen , en de her-
en derwaart zwervende penningen faamgeraapt, en tot
deezen bondel bladeren aangewaflen, de aandacht van
U W ’ H O O G E D E L H E I D zal waardig z y n ;
des te eerder , w y l dees voornaamenlyk ook den
ommezwaai van dien Landaard bevat, wiens Vryheid
door den heldenmoed U W E R H O O G E D E L E
D O O R L U C H T I G E V O O R O U D E R E N
niet alleen met raad onderfteund , met het zwaard
in de vuift befchermd, maar z e lf meenigmaalen met
hun Edel bloed bezegeld is; welken dus längs het
fpoor van deugd het verganglyke leeven voor een
altydduurenden lo f verw'iflelden.
Dierhalven dan öftere ik U W H O O G E D E L H
E I D , niet veel rechts en behoorlyke eerbied, de
V rügten myner uitfpanningen, aan de eene zyde uit-
genoodigd, door de roemwaarde eigenfchappen , die
ZO O vieriglyk van de goeden bemind , als van de
kwaaden ontzien w o rd en ; aan de andere door de
zorg van de jeugd a f met zooveel luifters in 't beftier
van de hooge regeeringe des Lands genoomen;
in welke waardigheid de groote G o d , de uitdeeler
der heerfchappijen, de zeldzaame gaaven, met welken
dat alwyze weezen behaagd heeft U W ’ H O O G -
E D E L H E I D ZOO mildelyk te befchenken , zee-
g en e , dat U W ’ H . O O G E D E L H E I D geluk-
k ig en voorfpoedig nog veele jaaren ten gemSene
* * nut