m x
J j
I 'if;;
I“ ! Ji’
180 H E D E N D A A G S C H E
o f zekere tydftippen bepaalen.
Zoo heeft de Abt Bizot zyne Hiftorifche
penningvergadering bin- |
nen den cring der Nederlandfche j
Staatsgevallen beflooten: op dien
voet is ook myn groot Nederlandfch
Penningwerk te famenge-
fteld, even gelyk ook nu onlangs
in Duytfchland zeker penningwerk
uytgegeeven, T gene zich binnen
den tydftip der elf eerfte jaaren
van de achttiende eeuwe bepaald
vindt.
Op deeze wyze zich dan een
bepaald voorwerp hebbende uytgekoozen
, dient men op het vergaderen
van alle die penningen
toe te leggen, welken hunne betrekking
tot de gedaane verkiezing
hebben. Om dit met de ge-
wenfchte vrugt te doen , is ’er
niets zoo noodzaaklyk dan depenjkaflen
van andere liefhebbers
vee maalen met aandagt te door-
fnuffelen, de aldaar ontdekte gedenkftukken
tot het uytgekooze
oogwit dienftig, in zyn geheugen
te prenten, en, zoo men kan, die
o f a f te gieten, o f ten minfte uyt te
tekenen. Dus hebben te Amfterdam
de Heeren Andries Schoe-
maaker en Chriftoffel Beudeker,
alle de Nederlandfche penningen
in het koper laaten etfen, en zich
met behu p der zelver afdrukfelen
daarvan ieder een welgeregeld
handboek gemaakt, om op ieder
jaar, zonder veel moeite, de alom
ontdekte penningen tc können
naazien , cn de door hen hier en i
daar in de hiftorien gedaane ontdekkingen
, tot onderfchraaging
der anders zoo zwak zynde ge-
heugeniffe, onder iederen van de
daarin verbeelde penningen kort-
lyks aan te tekenen.
Om de zelfde beweegrede heeft
ook te Rotterdam de Heer Kornelis
van Alkcmade het zich de
moeite waardig geacht, om alle
de nood- leg- en Gedenkpenningen
, welke tot de Nederlandfche
gefchiedeniffe maar de ininfte betrekking
hadden, met de hand
volgens de jaaren hunner muntin-
ge uyt te te:kkeenen.
Daarenboven dient men de ge-
drukte lyften naa te zien die van
de openbaare verkooping der penningen
ondertuffchen zyn in’t icht
gekomen : desgelyks ook die onderfcheydene
boeken , die van de
aenningen handelen en om weiten
te kennen ik hiervoor alle de
zelven, nevens hunne grootte, de
ftaatfen en jaaren der uytgaave
lebbe aangetekend, om zoo uyt
de eene als anderen, na a r’t ar-
beydfaam voorbeeld dier penning-
kundige liefhebbers, zich eene
welgefchikte lyft van alle die gedenkftukken
op te ftellen; welken
tot het uytgekooze voorwerp eenigszins
können dienftig weezen.
Want als iemand weet op welke
zaaken dat’er penningen gemaakt
zyn, kan hy ’er naar verneemen,
en die, door ’t toedoen van den
eenen o f anderen hulpbiedenden
liefhebber, zeer ligt in ’t vervolg
bekomen.
In ’ t vergaderen der Oude penningen
is een der eerfte grondregelen
van zich geene naagemaak-
te of valfche te laaten in de hand
fteeken: maar aangaande de laateren
of hedendaagfchen vermeent
zeker (i) geleerd fchryver, dat
’er diensaangaande geen gevaar is , ’“ «e
dewyl niemand , op hoope van ««U- p»g-
gewin te doen, tot nogtoe zoude
hebben toegelegd, om die te ver-
valfchen en naa te maaken.
Dan ach o f deeze zoo gunftige
onderftelling waar was! want men
vindt hedendaags niet dan te veele
vervalfchte penningen door zekeren
vreemdeling in ons land gemaakt
(1) Jobert
P E N N I N G K U N D E . HI Ded: XIV Hoofdß. 181
maakt en waarvan de naa zyne
dood verkogte vormen en ftempels
onwederlpreekbaare getuygen
zyn, zulks hy met recht die
ft r a f, wegens dien onheuffchen
handel , ondergaan heeft , dat
alle de valfche hedendaagfche
penningen , naar zynen naam,
als eerfte uytvinder van dat
bedrog, althans genaamd worden.
Door de valfche penningen verftaan
de liefhebbers eygenlyk de
naamaakfels van de zulken, welken
waarlyk voorheen en in vroegeren
tyd gemaakt zyn: en daarom
alleen valfch genaamd worden,
om dat zy ons, tegen de waarheyd,
als een oude penning voorkomen
; en dierhalven onwaardig
zyn dat hen, in eene welgeregelde
muntvergadering , de minfte
plaats vergund werde. Maar by
deeze gelegenheyd zou ligt iemand
moogen vraagen; wat men dan
van zulke penningen moet oordeelen
, we ken in laateren tyd
doch op vroegere ftaatszaaken gemunt
zyn ? als by voorbeeld deeze
penningen
van den Burgemeefter van der
Werf, welken wegens het wel ver-
dedigen van Leyde tegen de Spanjaards,
door Johan Smeltzing omtrent
negentig jaar, naa dat die
zaak was voorgevallen, eerft, gemaakt
zyn. Waarop ik antwoorde
, dat ’er verfcheydene zoo keu-
rige liefhebbers gevonden worden
, welken ook die foort van
penningen als onecht verwerpen,
en de zelven zich niet gcwaardigen
te vergaderen. Doch, naar
myn gering oordeel, meen ik dat
de naauwgezetheyd dier liefhebberen
op dat ftuk te verre loopt.
Ik wil nogthans wel bekennen dat
de in laateren tyd gemunte penningen
geenszins zoo groote achting
verdienen dan de zulken,
welken het achtbaare merkteken
der gryze Oudheyd op hunne
voorhoofden voeren; maar deeze
penningen daarom geheel te ver-
B b b b wer