Oryza — Ottella.
294 2513 - 2522. Oxalls —Palaquium. 295 2523 - 2539.
Solor; Tamo, Alf. N. O. Halui.; Taino malòha,
Alf. N. O. Halm.; Wanat , Tenimhar; Wene, Alf.
Alin. T. B., T. P.; Wodja, Alanggarai. Naar de
grootte, dikte, lengte en kleur van den korrel, naar
de meerdere of mindere hehaardheid, lengte en dracht
van de aar, naar de hoogte en dikte van het gewas,
eu naar de geaardheid van den tot behouwing he-
stemden grond worden tal van variëteiten onderscheiden,
welkei* namen zelfs voor onderdeelen van gewesten
zeer iiiteenloopen. — Kruid, de gewone rijst. Rice, e., riz,
fr., Reis, d. Gehr.: Het „koren” van Indië. Daar rijst iu
vele streken van den archipel het hoofdvoedsel der he-
volking is, vindt men zoowel ten aanzien der plant als over
hare opvolgende ontwikkeiiugs-stadieu in de inlandsche
samenleving een groot aantal spreekwijzen, raadsels,
vergelijkingen, enz,, waarvan hieronder slechts eenige
worden vermeld. Van iemand, die een ander geholpen
heeft en daarvoor wat goeds terugverwacht, zegt de
Javaan: „Mendem pari djero”, d.i.: „Plij plant laat
rijpende rijst”, en doelt daarmede op de toekomst.
In de Alaleische landen zegt men: „Padi sakepok
hampa, amas sapeti lojang, kerhaoe sakandang djalang”,
d. i.; „Een schuur met rijst (maar) ledig, een kist goud
(maar) geel koper, een kraal huffels (maar) verwilderd”,
om aan te duiden, dat iets niet is zooals het zieh
voordoet en dus maar schijnbaar op iets goeds wijst.
Op AVest-Sumatra is: „Elemoe padi”, d. i.: „De weten-
schap van het rijstgewas”, een liguurlijke uitdrukking
om te kennen te geven, dat hoe hooger iemand in
rang is, hij des te welwillender moet zijn; ontleend
aan een^ vergclijking met rijstareu, die zwaar bevrucht
nederbuigen, tegenover de leege, die rechtstandig om-
hoog groeien. Als een goed man in slecht gezelschap
geraakt, heet het iu het Alinangkabaoesch: „Padi di
sisik djo halalang”, d.i.: „Rijst, tusschen alang-gras
geplant . In de Alinahasa heeft men een meisjesnaam :
„See wene”, d. i.: „Rijst-spruit”, gegeven aan een
dochter, als door de goede zorg barer moeder de padie
veel spruiten gekregen cn derhalve een goeden oogst
heeft opgehracht. Als andere meisjesnaam bestaat daar :
„Roentoe wene”, d.i.: „De eerste in rijst” of: „Die
meer rijst heeft dan anderen”, als dit ook aan den
ijver der moeder te danken is. Aldaar (en ook elders)
wordt een tijd, waarop het een of ander plaats greep,
vaak yangeduid door het ])lanten, zaaien of oogsten
van ’t rijstgewas. Om afstanden uit te drukken vergelijkt
men die o. m. met den tijd, die noodig is om
rijst gaar te koken (ongeveer V2 iiiu’), en noemt dit
in het Alaleiyh: „Perdjalanan sapermasak”, d.i.: „De
lengte van één kooksel (rijst)”, of: „Sapertanak nasi”,
d.i.: „De Gjd noodig om een pot rijst gaar te koken”.
In het Alinangkabaoesch zegt men hiervoor: „Sakali
pitanak, doewotiga kali pitanak”, in het Soendaasch :
„Sapangedjo waneun”; in het Aladoereesch: „Saso-
bloegan ; in het Alakasaarsch: „Si rere oering”; in
het Bataksch: „Doewa taïndahan”, enz. Als voorbeelden
van raadsels, waarvan rijst of de rijstplant
de^ oplossing is, mögen dienen: in het Alaleisch van;
„Ernas di loewar selaka di dalam”, d.i.: „Goud van
huiten, van binnen zilver” ; in het Lampongsch van :
„Alena nganak djak ngandoeng”, d. i.; „Eerst krijgt
het kinderen en dan is het zwanger”; in het Bataksch
Dair.: „Leben matjik pemorauna asang empanna, d. i.;
„De hengel verrot eerder dan het aas”; in het Sangireesch
van: „Boeane peloie hamoee parainsang”, d.i.:
„De vrucht is genezend, de wortels zijnpijuverwekkend”,
want de laatste heeten giftig als ze gegeten worden •
in het Javaansch: „Sapadang”; in het Balineesch!
„Apanjakanan”.
2513. o. s a tiv a L.* var. g lu tin o s a L. A la
poeloet i , Alf. Cer.; Ane poeloe, Tim.; Anel
poeloe, Tim.; A re laka, Sawoe; Ase poeloe,
Boeg.; Ase poenoe, Alakas.; Bi r a poelo, Tern.;
Djapet , Daj.Kat.; Eme sipoeloet . Bat.; E ng ka n
poedoet , Alf. Alin. T. S.; Rare keta, Biman.;
Hade dima. Rotin.; Hade koa, Rotin.; Hal a
poeloet i , Alf. Cer.; Ketan, Baliu., Alal. Batav., Jav.,
Kang., Lani]). Pam., Soeud.; Ketos, Jav. Ki*. D.;
Lakat an, Alai. Bandj.; Laket an, Balin., Alal!
Bandj.; Lakt an, Balin.; Lek at, Atjeh; Leketan,
Balm.; Leukat , Atjeh; Alai poeloe, Alf. Aliu.
Bent.; Alei poeroe, Alf. Alin Bant.; Oesoe kadi ta,
Soemha; Pade leukat , Atjeh; Padi poeloet ,
Alah; Padi palotau, Aladoer.; P a e poelo, Alf.
Tom.; Page poeloet , Bat. Dair.; Pa l a polot ,
Alf. Boer.; P al o t an, Aladoer.; P a r e p oen o e, Alakas.;
Poeloe, Boeg.; Poeloet , Alal.; Poewe, Daj.; Rapo,
Lamp. Ab.; Reket , Sas.; Rom poelot , Gajo;
Sep 0 eI 0et, Lamp.; Sipoeloeïk, Alinangk.; Sipoeloet
, Bat.; Siwok, Lamp. B. Ag., Pab.; Tamo o
goro-goro, Alf. N. 0. Halm.; Wawajaso, Nias;
Wene poeloet , Alf. Alin. T. B., T. P. — Kruid,
de kleefrijst. Gebr.; Bij ofihrs aan de zielen der afgestorvenen,
waarbij deze zieh naar het heet te goed
doen aau deu geur der gereedgemaakte spijzen eu
genotmiddelen, wordt, wat I'ijst hetreft, het meest
van de eveneens talrijke soorten van kleefrijst gehruik
gemaakt; evenzoo bij allerlei bijzondere gerechten of
versnaperingen, die hij feestelijke gelegenheden worden
oiîgedischt, terwijl er hovendien gom of stijfsel uit wordt
bereid. Om een plaats aan te duiden, waar veel welvaart
heerscht, zegt de Soendanees: „Reja ketan loha keton,
moerah sandang moerah paugan”, d.i.: „Veel kleefrijst
en veel ^geid (dukateu), kleeren en voedsel zijn er
goedkoop”. In het Alinangkabaoesch heeft meu een
spreekwijze: „Bak sipoeloeïk di tapi djalan”, d. i.: „Als
kleefrijst aau den kant vau den weg”, doelende op
vrouwen, die druk hezocht wordeu, daar vau die rijst-
soort elk voorhijganger wat afneemt.
2514. O sm e lia c e le b ic a Koord.* Nat. fam.
der S am y d a c e a e . Kajoe watoe (zie 1810), Alf.
Alin. Bent. — Boom. Gebr.: Het zeer harde hout
wordt wel voor huisbouw gehezigd.
2515. O sm u n d a ja v a n ic a B l. Nat. afd. der
F ilic e s . Pakoe t i h a n g koneug, Soend. —■
Boomachtige varensoort, verwant aan „konings-varen” .
2516. O sto d e s m a c ro p h y lla Benth.* Nat.
fam. der E u p h o rb ia c e a e . Keso emh a d j an t an,
Alal.; T j i n d a r a h hantoe, Alal. — Boom.
2517. O .p a n ic u la taB l.*Kemi r i sepet,Jav.;
Ka l i ki bant en, Soend. — Boom.
2518. O ta n th e ra c e le b ic a Bl.* Nat. fam. der
M e la s tom a c e a e . Tet epesan, Alf. Alin. T. p.
— Heester.
2519. O. c y a n o id e s T r. O. m o lu c c a n a
Bl.*). B i r o e r a n g me r a h (zie 2323), Vulg. Alal.;
Al anoeweran in taloen, Alf, Alin. T. P.; Soni t ,
Alf. Alin. T. S. — Halfheester.
2520. O to p h o ra f ru tic o s a B l. ( = S a p in d
u s f ru tic o su s Roxb.*). Nat. fam. der Sap
in d a c e a e . Alojowontoe, Alf. Alin. Ponos. ~
Boomheester.
2521. O. Z o llin g e ria n a T .e tB .* Bal im-
hing t j ina, Jav. — Heester.
2522. O tte lia a lism o id e s P e rs.* Nat. fam.
der H y d ro c h a rid a c e a e . Li l a l a l angkow, Alf.
Alm.^T. L. — Waterplant, uit de fam. van het „duit-
hlad”. Gebr.: Alleen de witte hloemen drijven aan de
oppervlakte van het water.
2533. O x a lis c o rn ic u la ta L.* Nat, fam. der
G e ran ia c e a e . Daoen asem, Vulg. AiaL; Djoekoet
2527. O x y s te lm a e s c u le n tum R.Br.* Nat.
fam. der A s c le p ia d a c e a e . Bl ent joug, o. Jav.;
Pepe, Balin., Jav. Variëteit in Balin.: Pepe goen-
t ing. — Windend krnid. Gehr.: De ranken dienen
wel tot bindsel; op Java worden de vruchten en op
Bali de jonge bladen tot groente gekookt. Het sap
der bladeu wordt aan kraamkinderen (jongens) te
drinken gegeven, met het doel, dat ze op lateren
leeftijd sterk worden.
2528. O x y te n a n th e ra s in u a ta Gamble.*
Nat. fam. der G ram in e a e . Aoeg tol ing, BoL
Along.; Boelo lana, Sangi; Boeloeh ajer. Alai.
Alen.; Boeloh minjak, Alai.; Kôaëng, Alf. Alin.
Bant.; Koojan, Alf. Alin. T. L.; Loeloe (zie 1622),
Alf. Alìn. Bent.; Paka j oe (zie 1058), Alf. Alin. T.
P.; Tamhe l a n koöjan, Alf. Alin. T. L.; Tandai ,
Boi. Along.; T e 1 i n g 1 a n a, Alf. Alin. T. B.; T o t o ö d e n
ciana, AIL Alin. T. S.; Tot oör en lana, Alf. Alin.
T.B.;AVojo watoe, Alf.Tom. — Bamhoesoort. Gebr.:
Vooral als trap bij het tijferen (d. i. het suikerhoudend
sap verzamelen) van den arenpalm in gehruik, en ook
wel gehezigd om fluiten vau te maken.
P.
t j a l i ngt j i ng, Soend.; Li to- l i to, Tern.;
Sëmanggi (zie 1856), 0. Jav.; T ako e t m an o esi j a,
Alal. AIoL — Kruid, de gehoornde klaverzuring. Gehr.:
De hladen worden in aftreksel hij keelaandoeuiug
gegeven.
2523«. O. ja v a n ic a Bl.* Sëmanggi goenoeng,
O.Jav. — Kruid, de Javaansche klaverzuring.
2524. O x ym itra b ig la n d u lo s a Scheff.*
Nat. fam. der A n o n a c e a e . Aka r mèmpi s ang
hi t am, Alal.; Aka r me rp i s a n g hi t am, Alal.;
Akar p i s a n g - p i s a n g hi tam, AiaL; AI e ni p i s a n g
hi tam, AiaL; Alerpi sang hi tam, AiaL; Pi s ang-
p i s a n g h i t am (zie 3422), Alai. — Klimmende heester.
2525. O. e x c is a Miq.* Aka r s eka r ang
elang, AiaL; Akar s é n g k a r an g elan g, Alai. —
Klimmende heester.
2526. O x y sp o ra m a c ro p h y lla Tr.* Nat. fam.
der M e la s tom a c e a e . Sikadoedoc ïk riniho,
Alinaugk. — Heester.
2529. P a c h y c e n tr ia c o n s tric ta Bl.* , Nat.
fam. der M e la s tom a c e a e . Ha r èn do ng t angkoerak,
Soend. — Epiphytische heester.
2530. P a c h ym a T u b e r re g ium F r . Nat.
afd. der F u n g i. Dj amoe r h an g k o ng, Jav.; Oel at
hatoe, Alf. Oel. — Zwamsoort, met grooten knol
(sclerotium). S. c. Indian bread, e. Gebr.: Als geneesmiddel.
2531. P a c h y n o c a rp u s W a llic h ii King.*
Nat. fam. der D ip te ro c a rp a c e a e . Alembatoe
pasi r , AIaL; Al e r batoe pasi r , AIaL; Pe t a l i ng
ajer, AIaL; Temba tpe pasi r , AIaL — Boom. Gebr.:
Levert een der harssoorten, welke in deu handel als
damar mata koetjing hekend zijn. §)
§) Zie voor deze hars prodiiceerende boomen ook bii
399 en 1826.
2532. P a e h y rh iz u s a n g u la tu s Rieh.* Nat.
fam. der L e g um in o s a e . Bakoewang, Bat.;
Ba n g k o ewa n g (zie 2558), Bat., Alinangk.; Bangkowan,
Alf.AIin.,Alal. Alen.; B a n g k o w a n g, Aladoer.,
Alakas., Soeud.; Bekoewang, Bat. Dair.; Beng-
koewang, Vulg. AIaL; Bengkowaug, Jav.; Be-
soesoe, Jav.; Bi tok, Aladoer. B. P.; Bingko, Saleyer;
Biugkowang, Saleyer; Boer i , Biman.; Djem'pi-
rangau, Balin.; Dj émp i r in g a n , Balin.; H asau g
bakoewang, Bat.; Ka t j a n g bangkoewang, Alinangk.;
Oebi pl i sak, Sas.; Sangkowang, AIaL
Z.O. Born.; Sengkoewang, AIaL; Singkoewang,
Atjeh; Tohi , Aiadoer. S. — Klimmende heester. Yarn
beau, C. Gebr.: De knollen worden rauw en gekookt
gegeten. De boontjes zouden hij gehruik eeu verdoovende
uitwerking hehben en worden ook als vischhedwelmend
middel aangeweud.
2533. P a e d e r ia fo e tid a L.* Nat. fam. der
R u b ia c e a e . Aka r sekentoet , Alah; Areuj
kahi toe t an, Soend.; Da o en d an gk i e n g, Alinangk.;
Daoen dangking, Alal.; Daoen gonto, AIaL Alen.;
Daoen koentoet , AIaL; Daoen konto-konto,
AIaL Amh.; Daoen sekentoet , AIaL; Entoet -
entoet , Sas.; Haoe etoet ai, Alf. Amb.; Haoe
etoet raoeï , Alf. Z. Cer.; Haoe otoet raoeï ,
Alf. OeL; Kajoe maïhoekau, Balin.; Kasembhoeghan,
Aladoer. S.; Kasembhoekan, Aladoer.
B., P.; Kaseinhoekau, Jav.; Kasi mh o ekan,
Balin.; Kas imhokan, Alai. Batav.; Kas imoekan,
Soend.; Kentoet an, Jav.; Sekentoet , AIaL; Sem-
hoekau, Jav.; Sigentoet , Atjch; Sikoentoet ,
Bat.; Simhoekan (zie 1999), AIaL Batav. — Klimmende
heester. Gebr.; De stiukende hladen worden inen
nitwendig als geneesmiddel tegen opgezetheid vau
den buik aangewend ; het sap gebruikt men tegen oogziekte.
Bij slaugebeten ivordt het gewoude lichaamsdeel
met de ranken afgehonden om verdere verspreiding
van het gift tegen te gaan.
2534. P .tom e n to s a Bl.* Arenj k a h i t o e t a n
gede, Soend.; Areuj k a h i t o e t a n lemhoet , Soend.;
Ka s imoekan gede, Soend.; Ka s imoekan lemboet
, Soend. — Klimmende heester.
2585. P . v e r tic illa ta Bl.* Areuj kahi t oe t
an badak, Soend.; Kas imoekan badak, Soeud.
— Klimmende heester.
2536. P a h u d ia ja v a n ic a Miq.* Nat. fam.
der L eg um in o s a e . Djoel ang, Jav., Soend.;
Djolang, Jav.; Ki dj o elang, Soend.; P a t ai t j a t j
ang (zie 71), Alinaugk. ~ Hooge boom. Gebr.: Het kernhout
is wegens de effen hruinroode kleur iu de Preanger
zeer gezocht voor gevesten van wapens, stokken, enz.
2537. P a la q u ium ( = Dicbopsis*) a c u m
in a tum B u rc k . Nat. fam. der S a p o ta c e a e .
Balani soesoe, AIaL — Boom.
2538. P . c a lo p h y llum P ie r r e (— Bassia
c a lo n e u ra Kurz*?). Nj a t oh nangka, AIaL
— Boom.
2539. P . (zz:: Dichopsis*) ja v e n s e B u rc k .
Dj empina, Jav.; Gr awaug §), Jav.; Kawa ng®,
O.Jav.; Nato, Boeg., Alakas.; Nj atoe, Daj. Z. O.Boru.,
O.Jav.; Njatoh, Aladoer. — Zeer hooge boom. Gebr.:
In Oost-Java wordt uit de rijpe zaden olie gekookt.
§) In Alidden-Java zijn djempina en grawaug
variëteiten van dezelfde soort; het eerste is weinig in
tel, maar het hout van grawang is zeer gezocht voor
gamelan’s en meuhels.
§§) Ook Hopea fagifolia Aliq.* (zie 1825.)