Baccaurea — Bambusa. 1 8
388. B. K u n s tle ri H o o k .f. Ramhiu hoe-
tan§), Alai. — Boom.
§) Ook Baccaurea parviílora Aluell. Arg.*
389. B. la n c e o la ta M u e ll. Arg.* Lempa-
oeng. Alai.; Limpaoeng, Alinaugk.; Lompajang,
Bat. Alami. — Boom. Gebr.: De vruchten eethaar; het
hout Yoor pakkisten dienstig. Op Sumatra’s Westkust
legt men iìjngewreven vruchten vóor de opening,
waardoor het water in de sawah ^ loeìt, als de halmen
van het rijst-gewas verwelken of rood worden.
390. B. m a c ro p h y lla M u e ll. Arg.* Tampoei
boenga, Alai.; Tampoi boenga, Aial. ■—
Boom.‘Gebr.: De vruchten zijn eetbaar.
391. B. m a la y a n a King.* Tampoei , AIaL;
Tampoe i hatang, AIaL; Tampoi , AIaL; Tampoi
batang, Aial, — Boom. Gehr. Dc vruchten worden
gegeten.
392. B. M in ah a ssa e Koord.* Arope, Boeg.;
Aropi , Boeg.; Daoesip, Alf. Alin. T. S.; Laoe.sip,
Alf. Alin. T.B., T.L., T. P.; Locloemhaken, Alf.
Alin. T. P.; Loosing, Alf. Alin. Tonsaw.; Ngoesi ,
Alf. Aliu. Baut.; Ropisi , Alakas.; Toe t oemba l en
koelo, Alf. Aliu T. P, — Boom. Gebr.: De hast
wordt geweckt voor gele verfstof gehezigd ; de vruchten
worden gegeten.
393. B. M o tle y a n a M u e ll.A rg .* Hoe,
Nias; Ramhai , AIaL; Ram he, Balin.; Rainhe-
ramhe, Bat.; Ramboi , Atjeh. — Boom. Gebr.: De
rinsche vruchten worden gegeten.
394. B. p ú b e r a M u e ll.A rg .* Tampoe i
beroenai , Alai.; Tampoi beroenai , Alai. — Boom.
395. B. ra c em o s a M u e ll.A rg .* Bowo,
Nias; Hapoendoeng, Bat.; Kamodhoeng, Aladoer.
P., S.; Kam odo eng, Aladoer. B.; Kapoendoeeng,
Alinangk.; Kapoendoeng, Balin., Jav.,
Soend.; Ke poendoeng, Alai.; Aleuteng, AIaL
Batav., Soeud.; AI o d o e n g, Aladoer. B.; Poendoeng,
Jav.; Taugki l au, Balin. Kr. — Kleine boom. Gebr.:
De zoetachtig-zure ronde vruchten worden gegeten ;
hout nogal deugdelijk. Van iemand, die het beste voor
zieh zelf neemt en het mindere aau cen ander over-
laat, zegt dc Alinangkabaoeer: „Katoepek haiuti di
awak, kapoendoeeng hahahoeih di oerang”, d. i.: „Ke-
toepat met suiker voor zieh, in water gekookte
Baccaurea-vrucht voor een ander” .
396. B. W a llic h ii Hook.f.* Pokok toekoe
takal , AIaL; Toekoe takal , AIaL — Boom. Gebr.:
De bladen als middel tegen den invloed van booze
geesten.
397. B a e c k e a f ru te s c e n s L.* Nat. fam. der
M y rta c e a e , Aron, Atjeh; Game -game, Bat.;
Game i -game i §), Sum. W. K. — Boomheester.
Gebr.: Vroeger werd in de Bataklanden de stam tot
kool verbrand, welke dan met het door de bevolking
zelve vervaardigde salpeter tot het maken van kruit
diende ; thans heeft de boom daar geen nut meer.
Algemeen is het gedroogde aromatische loof in de
inlandsche geueeskunde als tjoetjoer atap bekend. In
het Javaansch heet die drogerij djong raäb of oedjoeng
raäh ; in het Balineesch andjoeng atep of andjoeng
raäb; in het Aladoereesch djhoeng rahap.
Ook Antidesma cuspidatum AIuelL Arg.* (zie 258).
398. B a isse a a c um in a ta Benth.* Nat. fam.
der A p o c y n a c e a e . Kajoe rapat , Vulg. AIaL;
Aladak si, Aladoer.; AI eg a t si h, Jav.; P egat sih,
Jav.; Pe g a t seh, Jav. — Klimmende heester. Gebr.:
De schors is een bekend inlandsch geneesmiddel.
388 - 404. Bambusa. 179 405 - 408,
399. B a la n o c a rp u s m a x im u s King.* Nat.
fam. der D ip te ro c a rp a c e a e . Tj angal , Alai. z.
0. Born., Alidd. Sum.; Tj en gal, Alai. — Variëteiten
in Alai.: Tj cnga l boenga; T. tandoek. — Boom.
Gebr.; Het hout is dienstig voor planken en hij scheeps-
houw, daar het niet door paalworm wordt aangetast.
De groote omvang van den stam maakt dezen tot uit-
holling voor kleine inlandsche vaartuigen geschikt. De
boom levert een der hai’sen oj), als damai’ mata koetjing
in den handel gebrächt.
400. B .p en an g ian u sK in g .* Ba t ang dama r
hi tam, Sum. W. K.; Dama r hi t am §), AIaL —
Boom. Gebr.: Heeft zijn naam ontleend aan de onder
dien naam in den handel voorkomendc damar-soort,
die echter van mindere kwaliteit is, cn tot verlichting
vau inlandsche woningen dient.
§) Volgens RiDLEY; iu de Alolukken zijn als zwarte
damar voortbrengcnde boomen hekend: Canarium
longiflorum Zipp.* cn C. rostratum Zipp.*
401. B a la n o p h o ra a b b re v ia ta Bl.* Nat*
fam. der B a la n o p h o ra c e a e . P r o e t §), Soend. —
Woekcrplant, groeit op Vaccinium-wortcls. Gebr.: Dit
geslacht levert eene soort planteuwas.
§) Dezelfde naam geldt voor dc eveneens op Java
voorkomendc B. globosa Jungh.*
402. B. e lo n g a ta Bl.* P r o e t beunj ing,
Soend. — Woekerplant.
403. B a la n o s tre b lu s ilic ifo liaK u rz .* Nat.
fam. der U rtic a c e a e . Kosa-kosa, Alf. Alin.
Ponos. —• Boom.
404. B am b u s a sp .d iv . Nat. fam. der G ra m
in e a e . Algem. Benam. Aholal , Alf. N. Laoet;
Aoe, Endeh, Soemha, Solor; Aoeg, Bol. Along.;
Aoer, AIaL, Sika; Aoe we, Alinangk, (duunc soorten);
Aor, Bat. (dünne s.); Awi , Soend.; A wo, Boeg.;
A wo er, Sas.; Baloel , Alakian; Barn hoe, AIaL
Tim., Aliuangk. (dikke s.), Vulg. AlaL; Banghoe,
Jav. Teg.; Boelo, Daj. Z. O. Born., Alakas., Sangi;
Boeloe, Bat; Boeloeëh, Alinangk.; Boeloeh,
Baliu., Bat. Dair., Lamp. B. Ag,, Alal. AIoL; Boeloh,
AIaL; Bolo, Alf. Boer.; Boloh, Loeboe; Del ing,
Jav. Kr.; Dj adj ang, 0 . Jav.; Eëre, Sermata;
Ep ring, Jav. Ng.; Ewan, Kei; Hao, Nias ; Haoer ,
AIaL; IIawi . Lamp. Pah., Pam.; Hoemhang, Daj.
Z. 0 . Born.; Kahalam, N. Guin. 4 R.; Kahalcm,
N. Guiu. 4 R.; Kabal im, N. Guin. 4 R.; Kabel ,
Aroe; Kaka, Tim.; Kelaiwoe, Sawoe; Kei es,
Aladoer.; Keoe, Biman.; Koin, Alf. Alin. Bent.;
O, Rotin., Tim.; Oeka, Alf. Boer.; Oete, Alf. Asil.,
Hila, Z. Cer.; Oeteo, Alf. Har.; Oetoöl , Alf. Sap.;
Oie, Alf. W. Cer.; Oloh, Gajo;Oö, Biman., Wetar ;
Oöeroe, Kisar; Pa r awa t a , Boeton; Pa r ing, Daj,
AL; P ereng, Kang., Aladoer.; Per i , Endeh; P e r ing,
Lamp. Ab.; Pr iug, Jav. Ng.; Rosan, Jav. Kr. D.;
Tahadiko, Teru.; Taholal , Alf. Sap.; Taki , Alf.
Alin. T. S.; Tamhel an, Alf. Alin.; Tehing, Balin.,
Semh.; Tel i , Alf. Z. Cer.; Temar , Tenimbar; T ereng,
Sas.; T e i’i, Alf.Z.Cer.; Ti ïng, Balin.; Timba r ang,
Alf. Alin. Bant; Toe, Alanggarai; TotoÖdeu, Alf.
Alin. T. S.; Totoören, Alf. Alin.; Tr i eng, Atjeh;
T r ing, Atjeh; Woeloe, Gorom; Wojo, Alf. Tom. —
Bamboesoortcu. Gebr.: Bamhoe is van veelzijdig nut iu
de inlandsche samenleving, zoowel voor het houwen van
woonhuizen, kookplaatsen, rijstschureu of stallen, als tot
vervaardiging van allerlei huisraad, mond- en vaatwerk.
Dc jonge loten zijn een gewilde groente. „Bamboe”,
zegt de inlander, „is er altijd”, en als ergens een stoel
afsterft, dat gewoonlijk op een leeftijd van 15 tot 20
jaar plaats vindt, is er naar zijne meening elders
weer een andere gegroeid. Van daar het Javaansche
spreekwoord: „Lehar pring bosok holing”, d.i.: „Als
de bamboe op is, verrotten de glasscherven”, of zooveel
als ons: „Zoo de hemel valt, zijn wij allcmaal dood”.
Iemand, die hamhoe plant, heet in het Bataksch:
aisoewan boeloe of woordelijk hamhoeplanter, maar
daar hamhoe het holwerk is (of was) van een dorp,
zoo wordt hiermede .iiguurlijk een zoon, die iemand
geboren wordt, als verdediger voorgesteld. In vele
streken wordt ontraden op Vrijdag bamhoe te kappen,
daar men beweert dat op dezen dag gekapte hamhoe
eei’der door den worm wordt aangetast; ook Diusdag
heet daarvoor een verboden dag, doch het nadeel
kan somwijlen worden voorkomen door het kapmes
vooraf plechtig te baden. Alen heeft in het Bataksch
een spreekwijze: „Songon na mamhoha boeloe, ni
ahin sahariba ni degehon sabariba”, d. i.: „Als bij het
splijten van hamhoe, de eene helft wordt naar hoven
getrokken, de andere op den grond gedrukt”, doelende
op een vader, die het eene kind hoven het andere
voortrekt, of een rechter, die de eene partij boven
de andere hevoordeelt. En een andere: „Ngada tar-
soewan boeloe na so marmata” d. i.: „Aleu kan geen
hamhoe planten, als er geen oog is”, inet de he-
teekenis van uit niets kan niet iets voortkomen, of
men noemt geen koe bont tenzij er een vlekje aan is.
Van een groote hoeveelheid of menigte zegt men in
het Soendaasch: „Ngemhang awi”, d.i.: „Als de hloem
vau hamhoe”, daar deze alom in grooten getale aanwezig
is. Iets onmogelijks drukt de Alaleier uit door:
„Aoer di tarik songsong”, d. i.: „Een bamboe voort-
trekken tegen de richting der takken in”, en een
hoogen ouderdom door: „Aleranting aoer”, d. i.: „Het
voorkomen hebben van hladerlooze hamhoe” . Van
iemand in den grond hederven, heet het in het Ali-
nangkahaoesch: „Bak toenggang-toenggang hoeloeeh
saroewe”, d. i.; „Evenals men een bamhoe-geleding
ondersthoven keert”, en vau iemand die zieh bloot
geeft of met zijn phreken te koop loopt: „Bak
aoewe di ateh hoekik”, d.i.: „Als een hamboe-stoel
hoven op een heuvel”, terwijl iets ondoenlijks in die
taal wordt uitgedrukt doon „Alanampakan kasiek ka
hoeloeeh”, d. i.: „Zand tegen bamboe willen j)lakken” .
Voor het ergens hescherming gaan zoeken zegt de
Boeginees: „Lao matjeke awo”, d.i.: „In de schaduw
gaan zitten onder het loof van hamhoe”, en in het
Alaleisch van Bengkoclen bestaat de spreekwijze;
„Reboug dih djaoh di roemponnje”, d. i.: „De jonge
bamboeloot is niet ver van den stoel”, of „de appel
valt niet ver van den boom”. Nog zegt men in het
Javaansch: „Djeksa pring sadapoer”, d. i.: „Een
djaksa met hamhoe van een stoel”, voor een inlandschen
rechter, die slechts vrienden en verwanten tot onder-
hoorigen heeft. Rantai boeloh heet in het Alaleisch
een ketting, waarvan de schakels op hamboegeledingen
gelijken. Scherpe gezegden of kwetsende uitdrukkingen
worden herhaaldelijk met bamboespliuters vergeleken,
Herhaaldelijk is hamhoe de oplossing van raadsels.
Zoo in het Soendaasch van: „Anakna di samping,
indoengna di tarandjang”, (in het Javaansch: „Anake
tapihan embokue woeda”), d. i.: „Het kind heeft een
klecdjo aan, de moeder is naakt”; waarhij met het
kind de jonge sjiruit (iwoeng) hedoeld wordt. In het
Bataksch van: „Lam matoewa lam mangkail”, d.i.:
„Hoe ouder het wordt, des te meer hangt het over
(hengelt)”, en van: „Andorang posa pangidowan iug-
kajoe, ija docng matoewa pangidowan aek” d.i.: „Als
het nog joug is, vraagt men er groente (rohoeng)
aan, als het oud is water (nl. waterkokers)”, terwijl
rohoeng de oplossing is van: „Targan menek mara-
hit, doeng godang salang-salang”, d. i.: „Nog klein
is het gekleed, groot is het naakt” . In het Ali-
nangkabaoesch van: „ßabiliik lai bapintoe indak”.
d.i.: „Karners heeft het maar deuren niet”. In het
T. S. dialect van het Alfoersch der Alinahasa van :
„Si poetri si taintoe oeng kakendis roemengan oeman
ange rinte kampe jo winoejangano wo damhoengan,
taäu mauge tare matoeai sija tinangkolan”, d. i.:
„Ecu overschoone prinses draagt van kindsbeen af
reeds een saroeng en kabaai, maar oud geworden gaat
zij geheel ontkleed”.
405. B. A p u s S ch u lt.* Apoes, Jav.; Awi
apoes, Soend.; Awi tal i , Soend.; Bamboe tal i ,
Vulg. AIaL; De l i ng tangsoel , Jav. Kr.; Dj adj ang
pr iug, O. Jav.; Pe r en g tale, Aladoer.; P r i u g
apoes, Jav.; P r i u g tal i , Jav. Ng., O.Jav.; Ti ing
tal i , Balin.; Ti i ng t l ant an, Balin. — Gebr.: Als
bindsel bij den huisbouw, tot het vlechten vanmandwerk,
in het algemeen hij alles, waar het op stevigheid aankomt.
Het is de eenige soort, van wier hast sterk touw kan
worden vervaardigd; dat te danken is zoowel aan de
taaiheid der vezels als aau de mindere incrustatie, die
hij het huigen van andere hamhoe-soorten lichtelijk
hreken veroorzaakt. De hladknoppen zijn een geneesmiddel
tegen ingewandswormen van paarden. Dekiezel-
ai'scheidingen in de geledingen (tahashir, singkara) dienen
o.a. als middel tegen diphtheritis. Yoor ons „Oude koeien
uit den sloot halen”, zegt de Javaan: „Andoedoek apoes
kapendem”, d.i.: „Gejjlante bamhoe uitgraven”; ende
Aladoerees van „Iemand, die zoowel grof als fijn werk
kan verrichten” ; „Alara pereng tale”, d.i.: „Als deze
bamboe”, dus voor alles geschikt.
406. B. lin e a ta Munro.* var. R um p h ia n a
K u rz , Wi n a l o e j an in dolop, Alf. Alin. T. P.
407. B. lo n g in o d is Miq.* Awi boeloeh,
Soend.; Awi boeloeh moent i , Soend.; Barnaf ,
N. Guin. Noemf.; Boeloe, Alf. Alin. Ponos., Bol.
Along.; Boeloe im bahoe, Alf. Alin. Tonsaw.;
Boeloeëh kasok (zie 2469), Alinaugk.; Boeloeh
kedampal , Balin.; Boeloeh pidampel , Balin.;
Boeloeh toeï . Alai. AIoL; Boero, Alf. Alin. Bant.;
Dj a dj a ng woeloeh, O.Jav.; Ineus, Gajo; Kedampal
, Balin.Semb.; Laga, Bat.; Lampar , O.Jav.;
P e r eng boeloe, Aladoer.; Pidampel , Balin.;
P r i n g lampar , 0. Jav.; P r i n g oeloeh, Jav.;
P r i n g woeloeh, Jav.; P r i n g woeloeh gading,
Jav.; Tahadi ko toeï , Tern.; Tahalo, Alf. Tom.;
T a m h 0 n g, 0. Jav.; Tapi r, Alf. Z. Cer.; T e n a t o e Ï,
Alf. Har.; T en an, Alf. Boer.; Ti ï ng kedampal ,
Balin.; Ti ï ng pidampel , Balin.; Tinan, Alf. Z.
Cer.; Tinano, Alf. N. Laoet, Sap.; Tinat , Alf. Z.
Cer.; Tr i eng toeloer , Atjeh; Walo, Alf.Tom.;
Wawohoe, Goront.; Woedoe, Alf. Alin. T. S.;
Woeloe, Alf. Aiin. Bent., T. B., T. L.; Woeloe
raä, Gorom; Woeloed, Alf.AIin.T.P.; Woeloeh,
Jav.; Wojo woeloe, Alf. Tom. — Gebr.: Dient tot
vervaardiging van manden, wannen, fuiken, fluiten,
blaasroeren, lanspunten en tot het vlechten vau om-
wandingen. De fijn afgespleteu huitenhast is zeer scherp
en wordt gebruikt voor het snijden van zachte zelf-
standigheden ; ook hij de besnijdenis. Cverigens heet
het, dat wonden met deze soort wegens den aard der
hamhoe altijd doodelijk zouden zijn.
408. B. n a n a Roxb.* Ahoki , Alf. Tom.;
Aoewe t j ino, Alinangk.; Aog, Alf. Alin. Tonsaw.;
Awi t j ina, Soend.; Boeloe t j ina, Bat.; Boeloeëh
t j ino, Alinangk.; Boeloeh pagar , Mal. Alen.;
Boeloh per indoe§) , MaL; Boeloh t j ina, MaL;
Koïut i l en, Alf. Alin. Bent.; Pe r en g t jena, Madoer.;
P r i n g dj ah al, Jav.; Tahadiko t j ina, Tern.;
Tambe l an emoet , Alf. Min. T. L.; Tel ing, Alf.
Alin. T. B.; Ter ing, Alf. Alin. Bant.; ToloÖden,
Alf. Alin. T. S.; Totoören, Alf. Min. T. B.; Wina-
! ; i ' l l
! ■' i ■
' ■ I