Gaertnera — Garcinia. 244 1574 - 1590.
Alai.; K 01 a t, Aladoer.; L o Ö n g, Sika; 0 e k a d j o c, Boeg.;
Oelat , Alf. Oel., Z. Cer.; Oerat , Alf. Z. Cer.; Ofo,
Alf. Boer.; 0 1 i b o g o t, BoL Along.; O n g, Balin.; O o n g,
Balin.; Pamanggoe, Soemba; Pemanggoe, Soemba;
P e p i s a, Bonth.; P i p i, Boeg., Alakas.; Pipi s i , Alakas.;
Poekoe, .Rotin.; Poeüek, Alal. Tim., Tim.; Soeng
gl a t i k (witte), Jav.; Soeng kidang (roode), Jav.;
S 0 e ü e n g, Socnd.; S o e p a f), Soend.; Tal i m b o. Nias;
'Lede, Boeg.; Tenawoer , Alidd. Sum.; Tëngkong,
Sas.; Tindawan, Alinangk.; Tindowan, Bat.; Tjat -
joro, Biman.; Tj ëndawan, Alal.; Tj indawan,
Alinangk.; Woedoeng, Alf. Alin. T. S.; Woenga,
Sangi; AV o e r oeng, Alf. Alin. T.L. — Paddenstoel-
soorten. Toadstools, e.. Champignons, fr., Pilze, d.
Gehr.: Groeien op stammen en takken van hoomen,
vooral vaii doode, echter ook op den hodem en
hijv. uit huffeldi'ck. Het ovennatig gehruik van
gangang hosi, die ua het invallen der regens in
den westmoeson veelvuldig opschicleu, veroorzaakt iu
Zuid-Celehes tal van huikaandoeningen. Van iemand,
die wcl de lusten maar niet de lasten van iets wil
dragen, zegt dc Javaan; „Arep djamoeré emoh wa-
tangé”, d.i. : „Hij wil wel don hoed van den paddenstoel
maar niet dc steel hehhen” ; cn van ailes wat vreemd
is: „Djamoer toewoeh ing séla”, d.i.: „Een paddenstoel
groeit op con rots” . lu het Alinangkabaoesch heeft
nicii een spreekwijze: „Dima tindawan timhoech sénaii
tambilang tibo” , d.i. : „AVaar een paddenstoel groeit,
daar verschijnt de spade” ; met de beteekenis dat,
waar ongcrechtigheden \oorvallen ook moet gestraft
worden en cen andere „Bak tindawan di sasah”, d.i.;
„Als gcreinigde of gcwasschen tindawan” van iemand,
die buitengewoon bleek ziet. De Alakasaar zegt:
„Pipi na pipina, batang na batanna”, d.i.: „De stoel
met al wat er aan zit komt hem toc”, met de he-
docling; „A1 wat de slaaf hezit hehoort zijn mcester”.
Poetih moüng is in het Balineesch ecn uitdrukking
voor vuil wit in tegenstelling van poetih sentak of
spicrwit. Dawan is de oplossing van het Bataksche
raadsel: „Alanongos namati toena mangoloe”, d.i. „De
doode hreugt deu levende ter wcreld”.
§) Soeoeug zijn soorten, die uit den grond opschieteii,
soepa die, welke op boomen ontstaan ; hetzelfde geldt
in Alf. Aliu. voor amoerocng of woeroeng cn koelat.
In ’t Balin. noemt men de eerste 0. sikcp en die op
boomen O. njihnjih of njinjihan.
G,
1574. Gaertnera Koenigii Wight.* Nat,
fam. der Loganiaceae. Sike- s ikc r imho,
Aliuangk. — Heester.
1575. Gahnia javanica Mor.* (zie 1382).
Nat. fam. der Cyperaceae. P i m p i n g goenoeng,
Sum. AV. K.; Serai boeki t , AlaL; Serai gadjah,
Aial .;Serch goenoeng, Socnd.; Si j ck- s i j ek goe-
uoeeng, Alinangk. — Een cypergras.
1576. Galearia affinis Miq.* Nat. fam. der
Euphorbiaceae. Ramhai poent i j anak, AlaL
— Boom.
1577. G. phlebocarpa Miq.* Ramha i
daoen, AlaL ~ Boom.
1578. G a lin so g a p a rv ifio ra Cav.* Nat. fam.
der C om p o sita e . Bh a r -k a t omh ha r an , Aladoer.;
D j a r i n g a n lanang, 0. Jav. — Kruid, hot
„knopkruid” . Eranzosen-knopfkraut, d.
1579. Galium rotundifolium L.* var. Javanicum
Hook.f. Nat. fam. der Rubiaceae.
Soel andj ani , Jav. — Kruid, eene soort „walstroo” .
1580. G. subtrifidum Reinw.* Ka toembaran,
Jav.; Socket seret, Jav. — Kruid.
1581. Ganophyllum falcatum Bl.* Nat.
fam. der Burseraceae. Ki angi r , Soend.;
Alanger, Aladoer.; Alangi r, Jav. — Boom. Gebr.:
Het hout wordt zeer duurzaam geacht en is geschikt
voor huis- en hruggenbouw. De schors dient als zeep,
en wo]’dt door iulaudsche schoonen gehezigd tot vcr-
fraaiing van haar teint.
1582. Garcinia balica Miq.* Nat. fam. der
Guttiferae. Kandi s kel i 11 g, AlaL — Boom.
1583. G. bancana Miq.* Kel ahang, Alai.;
Selapan, Lamp. — Boom. Gebr.: Do vruchten
worden gegeten.
1584. G. brevirostris Scheff. G.
eugenifolia Wall.*). Alenteroeug, AlaL;
Tj aroei , AlaL; Tjaroi , Alai. — Kleine boom.
Gebr.: Van het weinig sterke hout worden planken
vervaa]*digd ; de vruchten worden gegeten.
1585. G. Camb o g ia Desr.* xVscm sei ong,
Jav.; Has cum sei ong, Soend. — Boom. Gebr.:
Uit Ceylon op Java ingevoerd en hier en daar iu
tuinen gekweekt.
1586. G. C e le b ic a L . ( = G. c o rn e a L .* ).
Baroewas (zie 2851), Bat.; Beroe was (zie 2851),
AIaL; Boewas -boewas (zie 2851), Mal; Hoesoer ,
Alf. Amb.; Ire, Boeg.; Ki rasa, Alakas.; Siba-
roeweh (zie 2851), Alinangk. — Boom. Gebr.: Het
melksap van dezen boom wordt gezegd giftige eigenschappen
te bezitten.
1587. G. d io ic a Bl.* Kcmendj ing, Jav. ;Ki
t j eur i , Socnd.; Tj eur i , Soend.; AV ado eng, O. Jav.
— Boom. Gebr.: De vruchten worden gegeten.
1588. G. d u lc is Kurz.* Djaoera, Soend.;
Djawoera, Soend.; Gant a l ang, Daj. Z. O. Born.;
Aloendoe alas, Jav. Ng. ;AIoendoc wana, Jav. Kr.
— Boom. Gebr.: De vruchten worden gegeten ; het hout
wordt hij deu huishouw en ook voor roeiricinen gcbezigd,
1589. G. d u lc is Kurz.* var. p y rifo rm is
B o e ri. Gledog panto, Soend.; Kendi s sela, Alf.
Alin. T. L.; Alaboendoe, Alf. Alin. T. S.; Aloendah,
Sas.; AI oen deh, Balin.; AI oender , O. Jav.; Aloendoe,
Jav., AIaL, Soend.; Alondhoe, Madoer.; P a toeng,
Boeg. — Boom. Gebr.: Do vruchten worden
gegeten ; de getah is in de inlandsche geueeskunde in
gehruik. Vlechtmateriaal kookt mcn inet hast cn wortels
om er een groene kleur aan te geven. Een fraai gele
huidskleur noemt de Aladoerees: „Koneiig-koneiiga
mondhoe” .
1590. G. la te riflo ra B l. ( ~ G. M o re lla
Desr.*). Kcme n dj i n g keho, Jav.; Alanggih
r imho, Alinangk.; Alanggi s hoet an, AIaL; Alang-
goe l euweung, Soend.; Al anggoes t an oetan.
Mal. AIoL — Boom. Gebr.: Het hout wordt wel bij
den Imisbonw gebezigd; de vruchten worden gegeten.
Garcinia — Gaultlierla.
1591. G. m a c ro p h y lla Miq.* Nat. fam. der
G u ttife ra e . Asam galoegoee, Alinangk.; Asam
gclücgoer , AIaL; Garoegoer , Bat.; Geloegoer ,
AIaL — Boom. Gebr.: Dc appelvorinigo vruchten zijn
zuur van smaak, en hij de spijsbereiding in gehruik.
1592. G. M a n g o sta n a L.* Bas i t angi , Alf.
N. O. Halm.; AI agi, Nias; Alangghis, Aladoer.;
Al a n gg i h, Alinangk.; AI a n gg i s, Balin., Jav., Koeboe,
Mal.; Aianggisi , Boeg., Alakas.; Alauggista, Balin.,
Sum. VV. K.; Alanggi stau, Vnlg. AlaL; Alang-
gisto. Bat.; Alanggoe, Soend.; Alanggoes, Lamp.;
Alanggoesta, Balin., Biman., Alal.; Alanggoestan,
Alal. AIoL; Alanggoï ta, Atjeh; Alanggos, Koehoe,
Lamp.; Alangküsota, Alakas.; Soengkop, Daj. Kat.,
Sam|)it. — Boom, demangostan. Alangostcen, e. Gebr.:
Het aangenaam smakend witte vleesch der vruchten
M'ordt gaarne gegeten, oibchoon mecr in tel hij Europeanen
dan bij inboorlingen. Ilot hout zou voor huisbouw
niet ongeschikt zijn. Uit de vruchtschil wordt op
Sumatra een verfstof bereid, waarmede men wittc kip-
]>cn paars verft; een afkooksel vau die gedroogde samcn-
trekkende schil wordt tcgcn buikziekte tc drinken gegeveu.
De stemiiels laten aau don top der vrucht cen
teeken achter, waaruit men kan zien in hocvecl vakken
het vruchtvleesch is vcrdccld; inlanders snijden die
merken af en laten dan raden, hoeveel vakjes cr in
worden gevonden. Purperroode lippen noemt men in
het Javaansch ; „Lamhe manggis karengat”, d.i.: „Lippen
als ingesneden manggisvrucht” ; en iets, dat bolrond
is, heet in diezelfde taal: „Boender samanggis”, d.i.:
„Rond als een mauggis-vrucht”. Ook is deze vrucht
de oplossing van het Javaansche raadsel: „Ngendog
ing awang-awang, uetcse ing epck-epek”, d. i.: „Eieren
loggen in de lucht, uithroeden in de hand”.
1593. G. n ig ro -lin e a ta P lan ch .* Kandi s
toc l ang- toe l ang, AIaL — Boom.
1594. G. p a rv ifo lia Miq.* Asam kandi s,
AIaL; Gandí s, Daj. Z. 0. Born.; Handi s, Bat.;
Kandih, Alinangk.; Kandi s, AIaL Variëteiten in
AIaL: Kandi s gadjah. In AIaL Bill.: K. bini ;
K. laki . — Boom. Gebr.: De vruchten zijn eethaar.
Het hout^ wordt o. a. in Lampong hij den huisbouw
gebruikt, in dc Dajaklauden vervaardigt men cr stclen
van bijlen van en in Djambi bereidt men er een goud-
gele verfstof uit. Vau de genoenide varieteit ziju de
vruchten grooter.
1595. G. p ic ro rh iz a Miq.* Lapaë, Alf. Z.
Cer.; AI ako öl, Alf. N. Laoet, Sap.; AI a lo ole, xllf.
Asil., Hila; Maroe, Alf. Z. Cer.; Alotoeao, Alf.
Har.; Ohat sageroe, AIaL Amb.; Paloe, Alf. Z.
Cer.; Paroe, Alf. Z. Cer.; Pohon obat sageroe,
AIaL Amb.; S a m o e 1 e, Alf. AV. Cer.; AV a t, 'fenimbar. —
Boom. Gebi-.: Cp de Ambonsche eilanden wordt het
hout eu de schors, iu kleine stukjes gehakt, in deu
opvangenden koker gelegd, om den palmwijn (sageroe)
bitter te maken.
1596. G. P ra in ia n aK in g .* Tjoepoe. AIaL —
Boom.
1597. G. siz y g iifo lia P ie rre .* Geloegoer
koening. Mal. — Boom.
1598. G. s p . Kendi s (zie 972), Alf. Alin. T. B.,
T. L., Tonsaw., T. S. — Boom.
1599. G. sp . Boene, Alf. Alin. T. L.; AV oe l oe -
woeloe, Alf. Alin. Bent.; AVoene, Alf. Alin. T. L.,
1. S.; AVoenet, Alf. Alin. T. P. Varieteiten in Alf.
Min. T. L.: Boene r i n t e k ; B. sela. — Boom.
1600. G, Sp. Kendi s mea, Alf. Alin. T.L. —
Boom.
245 1591 - 1613.
1601. G. sp . Gangai koesei , Alf. Alin. Ponos.
— Boom.
1602. G .S p .Kendi s im h akaj o c, Alf. Alin. Tonsaw.;
Kendi s watoe, Alf. Aliu. T.L. — Boom.
1603. G. sp. Soeka ing koko, Alf. Aiin. T. L.
— Boom.
1604. G a rd e n ia flo rid a L . (— G. ja sm i-
n o id e s Ellis*). Nat. fam. der R u b ia c e a e .
Boenga ka t j a p i r i n g §), Alal.; Boenga pane
djawa, Alakas.; Boenga pene djawa, Boeg.;
Bocngong_ r adj a poet ih, Atjeh; Dj empi r ing,
Balin.; Ka t j a pi r ing, Jav., AIaL, Soend.; Kembang
ka t j a pi ring, Jav., Socnd.; Aleuloc brocëk, Atjch;
Pane djawa, Aiakas.; Pene d j a w a, Boeg.; P e t j i-
ring, C. Jav.; Radj a. p o et i h, Atjeh; Sangklapa,
Vulg. AIaL; Tj epi r ing, Jav.; Tj eplok pi r ing,
Jav. — Heester, dc „Kaapschc jasmijn”. Gebr.: Zeer
gezocht wegens de geurige bloemen, cn daarom veci
geplant.
Ö Cük Gardenia grandiflora Lour.*
1605. G .F o rs te n ia n aM iq .* Alahakawi lei ,
Alf. Alm. T. B.; AI a k a w i d e i, Alf. Alin. T. S.; AI a k a-
wi lei . Ali. Alin. T. L., T. P.; Alo ngo mb il ci, Alf.
Alin. Tonsaw.; Patoemboe, Alf. Alin. T. L. — Boom.
Gebr.: De bladen dienen voor medicijn.
1606. G. G riffith ii Hook.f.* Tj emp ak a
hoetan, Alal. — Boomheestcr.
.1607. G. m u ta b ilis Reinw.* Cembar , Alf.
Alili. T. P.; Tülong borong, Bonth. — Boom.
1608. G. te n ta c u ia ta Hook.f.* Kepa j ang
ajer, Alal.; Ke t j oehoeng paja, Alal. — Heester.
1609. G. tu b if e r a W a ll.* Da l ima heroek,
Atjeh; De l ima hoe t an §), Alal.; Tj empaka hoetan,
Alal. — Boomheester.
§) Cok Raudia-soorten.
1610. G a ru g a m o llis Turcz.* Nat. fam. der
B u rs e ra c e a e . Boehoe, Goront.; Bogoe, BoL
Along.; Kajoe kambing, Alal. Alen.; Ketoel , Alf.
Alin. T. P.; Cen toel , Alf. Alin. Bent.; Tetoel ,
Alf. Aliu. T. B., T. L., T. S.; Toel , Alf. Alin. Bent.
— Boom. Gebr.: Het bout is voor balken en planken
geschikt cn goed tegen weer eu wind bestand. De
schors wordt als geneesmiddel toegediend aau vrouwen
die hevallen. Het sap der fijngestampte en uitgekookte
bladen dient soms om silar-bladen zwart te Ideureu.
1611. G. p in n a ta Roxb.* Bidjoe, Aladoer.;
V\Hjoe, Jav. — Hooge boom. Gebr.: De vruchten
worden wel gegeten.
1612. G a s tro c h ilu s p a n d u r a ta Ridi.* Nat.
fam. der S c itam in e a e . Doemoe koent j i , Biman;
Koent j i , Jav.,_ AlaL, Soend.; Cenipae, Alf. Z. Cer.;
Tamoe kont j i , Alakas.; Temo ko.ntje, Aladocr.;
Temoe koent j i , Boeg., Jav., Alal., Soend.; Temoe
kont j i , Balin.; Toemoe kont j i , Alal. Amb. Variëteiten
in Aladocr.: Tem o kont jè pet. In Jav.: Temoe
koent j i pepet of k. pepet ; T. k. koeni ng
of k. koeni ng; T. k. poe t ih ofk. poet ih. —
Kruid. Gebr.: De wortels zijn geschikt om er zuur
van te maken en worden ook in de inlandsche genees-
kunde gebruikt; de bladcn eet mcn soms aïs groente.
1613. G a u lth e r ia le u c o c a rp a Bl.* Nat.
fam. der E ric a c e a e . Poe rwa sada, Jav.; San-
glir§), C. Jav.; Tj a n t i g i hodas (zie 1127 en 2636),
Soend. — Halfheester. Gebr.: De bladen worden Avel
als sirih gekauwd, en dienen in warm aftreksel tot
geneeskundige doeleinden.
§) Cok Astilhe speciosa Jungh. ( = A. rivularis
Buch.-Ham.*).
i i
If