Aristolochia — Artocarpus. 174 329 - 339.
Mol. — Wiiuleiid kruid, ecu soort „pijpbloem” . Gebr.: Tot
versterkiug der buid Avordeu zuigeliugen gewasschcn
ill water, waariii de rauken dezer plant zijn geweckt.
329. A. K o x b u rg h ia n a Klo tsch .* Akar
ara, Afal.; Areuj babah kebo, Soend.; Areuj
katoek peut j ang, Soeud.; Ketol a hoe t an (zie
2107), Alai. — Kliiniilant.
330. A. T a g a la Cham.* Alararetes, Alf.
Aliu. T. P. — Klimplant.
331. A rta b o try s o d o ra tis s im u s B . Br.*
Nat. fam. der A n o n a c e a e . Areuj kananga,
Soend.; Kananga areuj , Soend. - Klimmendeheester.
332. A. su a v e o le n s BL* Areuj ki ladja
(zie 3425), Soend.; Areuj ki ladj a lalaki , Soend.;
Doer i kerhhoej , Aladoer.; Kananga oetan. Alai.
Amh.; Tal i kerhaoe (zie 3425), Vulg. Alai.; Wa l c t
meteu, Alf. Z. Cer.; AVoesai, Alf. Aliu. T. P. —
Klimmende heester. Gebr.: Het hout dient tot hrandhout
en de rauken ziju bindmateriaal; de bloemen
worden Avel tusschen kleederen gelegd.
333. A. su a v e o le n s Bl.* var. p a rv ifio ru s
Miq. Aiadai ig hoeugo t andjoeëng, Alinangk.
— Klimmende heester.
334. A rta n em a s e s am o id e s Benth.* Nat.
fam. der S c ro p h u la iu a c e a e , Ke loe loe t g a d jah,
AIaL; Sesawi pasi r , Vulg. Alai. — Kruid.
335. A rtem is ia v u lg a ris L.* Nat fam. der
C om p o sitae . Baroe t j ina, ATilg. AIaL; Djoekoet
lokot mata, Soend.; Geudjean§) , O.Jav.:
Hja, Alai. Batav.; Li r e oetan, Alai. Alen.'; Padang
derman, Balin.; P ad a u g dreman, Baliu.; Pakoe
prapak, Sas.; Pande rma u, Jav. — Kruid, dc
„bijvoet” . Gebr.; Wordt veel door Chiueezen gekweekt.
Alen bewcert dat de hladen met vrucht als
aphrodisiacum gebezigd worden, als inlandsche drogerij
beeten ze iu het Jav.: „Soeda mala”, en wordcu, als
thee getrokken, aan kraamvrouwen toegediend.
§) Ook Leonurus Sibiriens L.*
336. A r th ro p h y llum d iv e rs ifo lium Bl.*
Nat. fam. der A ra lia c e a e . D j a n g k ò r a n g gompong,
Soeud.; Gompong, Soend.; Ki dj au gk o r ang
gom2)ong, Soend.; Leto- leto, Boeg.; AI ad an g
s an tau, Sum. W. K.; Sa s angkongan lewo, Alf.
Alin. T. L. — Boom.
337. A rto c a rp u s a ltis s im a T .e tB . Nat.
fam. der U r tic a c e a e . Kaloetocm, Lamp.; Ke-
loetocm, AIaL; Keiotom, AIaL PaL — Boom. Gebr.:
Hout gewild voor prauwen, daar het in water niet rot.
338. A .B lum e i Trecul.* Benda, Jav.; Dinga,
Alt. N. 0. Halm.; Ehohoe, Enggano; Gomoe hanga,
Tern.; Gomoe oetan, AIaL Alen.; Kamhala, Soemha;
Kat joewada, Boeg.; Koekap, Balin. Kr., Jav.,-
Kokap, Aladoer.; Alakoka, Alf. Alin. T. P.; Olioloe,
Nias; P i n g i kamhala, Soemba; Taeug, Alakas.;
Tarok, Atjeh, Aliuangk.; Te cp, Alf. Aliu. T. B., T. L.!
T. P., T. S.; Teep, Baliu.; Terap, AIaL; Terep,
Bat-, Sas.; Tero, Boeg.; Teureup, Soend.; Tew,
Alf. Alin. Tonsaw.; Toegap, Alf. Alin. Beut.; Torap,
Bat.; Wake, Alentawei. Variëteiten in Alai.: Terop
gajal . In O.-Jav.: B. loeloep; B. wingka. —
Boom, de „wilde hroodhoom” . Gebr.: Het hout is in
Oost-Java gezocht voor huishouw, daar het bijzonder
hard is en niet door witte mieren wordt aaugetast;
op Aladoera voor prauwen. Het melksap dient als
vogellijm. lu enkele streken geldt het voor een hewijs
van armoede, als de woningen met bladeu van dezen
boom zijn gcdekt; iijngestampt en met rijst vermengd,
worden zij als een middel tegen lougtering aangewend.
De pitteii worden gepoft eu gegeten en zijn o. a. in
Oost-Java op aile pasar’s in de nahijheid van hosschen
te koop. Van den bast vervaardigt men touw, op
Sumatra voor strikken om herten of kidjang’s te
vangen, cn vlecht men wel matten ; minder beschaafde
volksstammen maken er kleedingstukken van door de
schors van jonge boomen eerst zacht te kloppen,
waarhij de huitcnste laag wordt verwijderd, en die dan
gedurende 3 à 4 dagen in water te weekcn, daarna te
drogcn cn op nieuw te kloppen, tot ze de voor hoofd-
doekeu, haadjes of schaamgordels gevorderde lenigheid
heeft verkregen. Het klo])peii geschiedt met een vier-
hoekig afgesneden stuk hout en duurt 2 tot 3 uren,
zoodat het weefsel zeer dun en uitgerekt wordt, hetgeen
noodig is, omdat van te dik weefsel de plooien zieh
niet naar het lichaam voegen. Intusschen beweert men
in de Alinahasa, waar die kleedingstukken vroeger veel
gebruikt werden, dat dc schors vau Artocarpus voor
dit doel luindcr duurzaam is dau die van Celtis
spec. (?). Zij, die geen hinderen willen krijgen, eten
soms den hast vau afgehouwen tronken van dezen boom,
oi winden zieh een band, met dien bast gevuld, om
den buik. Op Bali gaat een legende, dat uit dankbaar-
heid het hout niet door witte mieren wordt aangetast ;
om reden in vroeger tijden een blad van dezen boonx
twee personen had verborgen, die waren overgchleven
uit^ een slachtiug, door een uitgehougerden aap aan-
gericht. In de Alinahasa werden voorheen (en misschien
nog wel) de hladen beschouwd als de Schilden van
kwade geesten en duidde ' bewcging dier hladen op
aanwezigheid, terwijl het knakken, als er op geslagen
werd, een teeken was dat die geesten waren verjaagd
of gedood. Bij de Batak’s gcldt voor de rechtspleging
deze regel: „Oclang songon pardaka ni torop djoeroek-
djoeroek lopot torbangan di oedjong”, d. i.: „Als men
niet tot het wezen der zaak doordringt, gelijkt men
op den torop-hoom, die slechts aan het einde zijner
takken vruchten di’aagt” . In het Alinaugkabaoesch
wordt een zeer arm en hehocftig persoon nog steeds
aangeduid als. „Oeraughakaiintarok”, d.i.: „Gekleed
in tarok-hast” .
339. A, com m u n is G-. F o r s t. (=: A.
in c is a L.*). Gamasi , Makas.; Gogomo, Alf.
N.O. Halm.; Gomoe, Alai. Amb., Alai. Alen., Tern.;
Ka l ant j ang, Balin.; Kalawi , Sum. W.K.; Kale-
wih, Balin.; Kaloeweh, Jav.; Kaloewih, Jav.;
Kelewih, Soend.; Keloer , Mal.; Kene-kene,
Babar; Ket imboel , Balin. Sembr.; Koeloe, Atjeh,
Soemha ; Koeloeh, Sas.; Koeloer , AIaL, Sas.,
Soend.; Koel oro, Saleijer; Koka, Alf.AIin., Sangi;
Kolo, Biman.; K o 1 o r, Aladoer.; L a k o e f, Tim.;
Naoen mafoca, Tim.; Oelo, Boeg.; Oeloe,
Wetar ; Oera, Kisar ; O c r h o e, Kisar ; 0 1 al (zie 484),
Bat.; P i n g i koeloe, Soemba; Poelor , Lamp.;
Soekoen batoe, AIaL Amb.; Soekoen bidj i ,
AIaL Tim.; Soeöe k ad eÖ k, Rotin.; S o e ü e n ha to e,
Alf. Har., Z. Cer.; Soeöe no hatoe, Alf. N. Laoet, Sap.;
T i m hoei , Baliu., Alal.Batav. — Boom, de hroodvrucht-
hooni. Gebr.: Van de onrijpe vruchten wordt sajoer gekookt,
de pitten worden gepoft gegeteu. De ruwe bladeu
worden wel gebruikt om te polijsten en het kleverige
sap dient als vogellijm. Op Sumatra wordt uit den hast
een sterk en duurzaam touw vervaardigd en op Bali
maakt men van den wolachtigen hloescm louteii. In
het Sangireesch is dc vrucht vau koka de oplossing
van het raadsel: „Alahaua oe palede, mctalapoehaug
oe sikoe d. i. : „Het breiigt een handpalm voort, het
verzorgt een ellehoog”, waarhij de wordeiide goede
vruchten hij een handpalm, de mislukte scheef
trekkende hij een ellehoog worden vergeleken. Eveu-
zoo vau dit; „Tahentoengaug kahawitiug” d. i.: „Een
stekelvisch, die iu de hoogte hangt” . Op Bali de
boom van „Sijap groeugsang megetih poetih” d. i.:
„Een kip met opstaande veeren, die wit hloed heeft” .
f
l \ 1
II ÍV
Artocarpus. 175 340 - 352.
340. A. com m u n is G-. F o r s t. (— A.
in c is a L.*) var. la e v is (zonder zaden). Arno,
Alf. N. 0. Halm., Alai. Alen., Tern.; Baka, Boeg.;
B ak soekoen, Atjeh; B a k a ra, Alakas.; Hatopoel ,
Bat.; Hoekoen, Kei, Watoeh.; Karara, Biman.,
Endeh, Soemha; Koeboe, Alf. Alin. Bent.; Koehoehoe,
Alf. Alin. Baut.; Koeloeg, Alf. Alin. Pouos.;
Koeroer , Alf. Aliu.; Naoen lakoe, Tim.; Na oe noe,
Tim.; Oeloe oeöen, Wetar; O e r knam,
N. Guin. Noemf.; P i n g i karara, Soemha; Pocöe
Kar ar a, Endeh; Poko hak ara, Alakas.; Poi ig
haka, Boeg.; Soekoen, Baliu., Jav., AIaL, Soend.;
Soekoen kapas, AIaL Tim.; Soekoen radja,
AIaL Tim.; Soeöe manek, Rotin.; Soeöek, Rotin.;
Soe Öen, Alf. Har., Z. Cer.; Soeöeuo, Alf. N.
Laoet, Sap.; Sokou, Alf. Boer., Aladoer.; Ta n g k a l
soekoen, Soend. Variëteiten in Aladoer.: S. hat ang;
S. maloko. — Boom. Gebr.: De vruchten worden
gegeten, het hout soms tot vervaardiging van meubels
gehezigd. Alet de schuthlaadjes der hloemen worden
houteu voorwerpen wel glad gewreveu. Van iets, dat
voor onhepaalden tijd wordt uitgestcld, zegt men in het
Alaleisch van Ambon schertsenderwijs wel: „Nanti akan
djadi pada tahoen soekoen, hoelan gomoe”, d.i.: „Het
zal geheuren in de inaand gomoe van het jaar soekoen” .
341. A. D a d a k Miq.*. Dadak, Lamp. —
Gebr.; Het hout dient tot timmerhout; de vruchten
worden gegeten.
342. A. d a s y p h y lla Miq.* Boloel i boeja,
Bol. Along.; K akoemb i§), Alf. Aliu. Bent.; Kalei i ib i,
Alf. Alin. T. B., T. S.; Kclembi , Alf. Alin. T. B.,
T. S.; Kerembi , Alf. Alin. Baut.; Al aoe mb i, Alf.
Alin.; Alaoembi wakar , Alf.AIin.T.P.; AIoömbi ,
Alf. Min.; AIoömbi wakar , Alf. Alin. Ï .P . — Boom.
Gebr.: Het hout wordt voor balkeu en planken gebezigd,
en wordt gezegd tegen weersinvloeden bestand te zijn.
§) Ook eene Antiaris-soort.
343. A. g la u c a Bl.* Tiwoe landak, Soeud. —
Boom. Gebr.: Het hout wel hij huishouw.
344. A. g la u c e s c e n s T ré cu l.* Sembi r ,
Jav. — Boom. Gebr.; Van het hout worden gamhaug-
toetsen vervaardigd.
345. A. G-omeziana W a ll.* Darak, Daj.
Z.O. Born.; Kadodo, Enggano; Kajoe t ampang,
AIaL; Kajoe t a mp a n g boeroeug§) , AIaL; Tampang,
AIaL; Tamp an g boe roeng §), Alai. —
Boom. Gebr.: Het hout als bruikhaar vermeld, ofschoon
het zeer hard moet zijn en moeiclijk te bewerken;
men maakt er veelal huiselijke benoodigdheden van,
o.a. voor den weefstoel. Het heet ook bestand tezijn
tegen den paalworm.
§) Ook Ficus vasculosa Wall.*
346. A. G om e zian a W a ll.* var. Grififithii
King. Kajoe t a mp an g hoelat , AIaL; Tampang
hoei at, Alai. — Boom.
847. A. h irs u tis s im a Kurz.* Nangka
r imha, Mal. — Boom.
348. A. in te g rifo lia L.f.* (Me 353). Anaä,
Alf. Har.; Anaäl , Alf. N. Laoet., Sap.; Auaämahoe,
Alf. Z. Cer.; An a än e, Alf. Hila; Ana ä wakan,
Alf. Z. Cer.; Augka, Alf.AIin.; B ak panah, Atjeh;
Bak panas, Atjeh; K a n a k a n e, Alf. AsiL; K a w e r a,
Solor; Lainasa, Lamp.; Laugge, Goront.; Malasa,
Lamp.; Alangka, Alf. Alin.; Naä, Nias; Naka,
Alf. Boer., N. O, Halm., W. Cer., Tern.; Nakaä,
Alf. Cer.; Nangga, Biman.; Nangka, Alf. Alin.,
Balin., Daj. Z. 0. Born., Kang., Aladoer., AIaL, Soend.;
Na ngka hoerboer , Bat.; Na ngka l euweung,
Soend.; N angke, Sas.;N ongka, Nongko, Jav.; Pan a,
Atjeh; Panah, Atjeh; Panas, Atjeh; Panasa, Boeg.;
Pinasa, Bat.; Rapo t j idoe, Alakas. Variëteiten in
Jav.: Nongka bloedroe ; N. boehoer , ook N.
hlonjo of N. bonjo; N. dandang, de grootste;
N. kendi l , de kleinste; N. salak; N. t ikoes;
N. t jel ing, de zeldzaamste, met eenige of alle (?)
vruchten onder den grond. In Aladoer.; Nan g k a b h a d -
jhang; N. kabhoenga n; N. salak of N. salat ;
N. hhoenjo. In Kang.: Na n g k a ghabhoengan.
In Soend.; Na ngka beur i t ; N. boeboer ; N.
t j angkoewang. In Baliu.: Na n g k a b c r i t of N.
t imboe l ; N. boeboeh manas ; N. hoeboeh
salak; N. kasoer ; N. kl epon p f k l e pon; N.
lolos of N. boeboeh; N. p e d e d o fN. kesed.
In Alakas.: Rapo t j idoe koemi l i , met hard vruchtvleesch
; R. t j idoe moemoesang, met week vruchtvleesch.
In Bimau.: Na ngga karao; N. u e u g g i .—
Boom, de „Jack-tree”. Gebr.: Het hout wordt voor
huisbouw gebezigd, de vruchten als ooft genuttigd;
ook de bloemhodem wordt als roedjak hij de rijst
gegeten. In de Alinahasa werden van de schors voorheen
wel kleedingstukken vervaardigd. Het melksap
uit de vrucht wordt op reepjes hout gesmeerd, die
men aan in vrucht staande boomen hevestigt, en die
moeten dienen om kleine vogels te vaugeu. Om dit
te verkrijgen hakt men willekeurig in de vrucht,
waar men haar maar raken kan, en vandaar zegt de
Soendanees: „Tjatjag nangkacun” , d. i.: „In de nangka
hakken”, inet de bedoeling van „alles door elkaar
praten”. Aan dezen boom besteedt de inlander eenige
zorg voor het onderhoud, daar de straf anders dadelijk
door kleine en siechte vruchten volgt; die zorg hestaat
in het jaarlijks wegnemen der kleine en“lagere takken
en in de verwijdering van overvloedige vruchten. Dit
onderhoud is op Java het werk van mannen, omdat
alle zorg toch uiets zou baten, zoodra een vrouw die
verricht. De hooge waarde, in vele streken door de
bevolking aan dezen boom gehecht, vindt men o. a.
uitgedrukt in de Bataksche spreekwijze: „Alangoen-
sande di pinasana”, d. i.: „Steunen op zijn pinasa” ,
voor iemand die in goeden doen of rijk is. Vau iemand,
die niet uitsteekt hoveu anderen en niets bijzonders
aan zieh heeft, heet het iu het Javaansch : „Ora endah
katewel”, d. i.: „Hij is niet zoo mooi als een katewel” ;
dit laatste de naam der jonge vrucht vau A. integrifolia.
De Alaleier heeft een spreekwijze; „Saoraug makan
uangka serata kena getahnja”, d. i. „Eén eet er nangka
en alien worden door het sap bespat”, om aan te
duiden dat een heele familie er onder lijdt, als een
der leden iets inisdaan heeft. Van een vrouw, die zieh
niet rustig kan houden, zegt de Aladoerees : „Alara
olakna nangka”, d. i.: „Als een nangka-worinpje”. De
boom is de oplossing van het Bataksche raadsel : „Alar-
parhoewe so marboenga”, d. i.: „Het draagt vrucht
zonder te hloeien” ; eu van het Javaansche : „Godonge
satampel-tampel oewohe sagoedel-goedel”, d.i.: „Het blad
is zoo groot als een hand, de vrucht als een buffclkalf”.
349. A .L a k oO C h a B o x b .* Kajoe t ampa ng
manis, AlaL; Ke l edang beroek, AlaL; Tampang
mani s. Alai. — Boom.
350. A. la n c e a e fo lia Roxb.* Keledang,
AlaL; Na ngka pipi t . Alai. — Boom. Gebr.: Levert
goed timmerhout, waarvan o. a. iu Riouw de Chiueezen
hunne doodkisten vervaardigen; de vruchten worden
gegeten.
351. A. L im p a to Miq.* Lampato, Aliuangk.;
Limpato, Alinangk. — Boom. Gebr.; Uit het hout
wordt gele kleurstof verkregen.
352. A. M a in g ay i King.* (zie 1963). Ti-
wadak banjoe, Alai. Z. O. Boru.; Tj ampada
ajer, Alidd. Sum.; Tj empe da k ajer, AlaL; Tjoebadak
aïje, Aliuangk. Variëteiten iu AlaL Z. 0.