V 0 U Ii U E D K.
zoudere krachten hier te kort schieteu, eu overwcgende het nut en liet geaoegen, door de vroegere uitgave
van de vijf eerste stukken van het Vervolg op de Historiepennmgen van VAN LOON te weeg g ebr agt , alsmede
de, mijns inziens, op de Akademie nistende zedelijke verpligting tot voltooijing, zoo heb ik de
eer voor te stellen ;
1«. "Dût de Akademie vooHoopig besluite, den draad door het Instituât iu het jaar 1848 met opzigt
tot het Vervolg tot de besckrijving van Nederlatidsclte historiepenningen door M'. G. VAN
LOON nedergelegd, weder op te vatt«n.
f E e n e Commissie vau tioee of drie leden benoeme om, tot grondslag neraende de door mij aangeboden
iijst van tot Nederland betrekking hebbende penningen vau de jaren 1761—1813, die
lijst tot meerdere volkomenheid te brengen door bijzoudere aanschrijvingen en, zoo noodig,
ook door openbare uitnoodigingen, om penningen tot Nederland betrekkelijk over het tijdvak
1 7 6 7 - 1 8 1 3 — 1 8 3 0 - 1 8 4 9 op te geveu.
8°. '/Te bepalen, hoe ver het Vervolg zieh zal nitstrekken, tot 1795,—1813,—1880 of tot 1849.
4°. "Te bepalen, welke penniugen verdienen a/gebeeld, leschreven en opgehelderd te worden.
5«. "Na deze voorbereidende werkzaamheden een verslag deswegens uit te brengen, bevattende onder
andereu eene begrooting vau de kosten der uitgave voor ieder tijdvak bovengenoemd, ten einde
aladan de Akademie, belioorlijk ingelicht, hcpaaUelijk een besluit over de al- of niet-uitgave
en, in het eerste geval, over de mjze waarop, zal kunnen nemen."
Dit voorstel, met toejuiching ontvangen, werd door de Afdeeling ten zelfden dage in banden eener
Commissie gesteld, bestaande uit de Heeren M^. L. Pn. C. VAN DEN BEROH, I)'", C. LEEMANS en M'. J.
VAN LEN.VEP, om daarover, in overleg met deu voorsteller, te rapporteren.
Deze Commissie bragt in de zittiugvan DENQ^EN November 1851, bij monde van M"". VAN DEN BEEGH,
het advies uit ; dat de afdeeling zieh ten voordeele van Iiet voorstel mögt verklaren en et eene nieuwe
Commissie benoemd wierd om de oudememing nader voor te bereideu. Dit advies werd met algemeene
stemmen aangeuomen en in de nieuwe Commissie werden met den voorsteller dezelfdc leden benoemd,
welke het voorloopig rapport hadden uitgcbragt (5).
Jiedenen van onderscheiden »»rd, endaaronder in de eerste plaats de moeilijkheid om, in het ongunstige
wintersaizoen, de leden der Commissie uit liunne verschillende woonplaatseu zamen te brengen ter
bespreking van punten, moeilijk bij briefwisseling te regelen, waren oorzaak, dat het definitief verslag
niet gereed kon zijn vöör 10 Mei 1858. Toeu werd bet, eu wel als hoofdzakelijk van finantielen aard,
in een buileitgewone vergadering der afdeeling, door den eerst-ondergeteekende uitgebragt.
De Commissie was van oordeel : 1". dat het werk op denzelfden voet vervolgd zoude moeten worden
als zulks door het Tnstitmit, vooral in de beide laatste deelen van het Vervolg, is geschied; 2°, dat het
Vervolg zoude kunnen eindigen met het jaar 1806 (24 Mei), toen de regering van LODEWIJK NAPOLEON,
als Koning van Holland, een aanvang nam («) ; $<>. dat alle p enningen, betrekking hebbende tot de Staaten
Letterkundige geschiedenis van ons Vaderland in het tijdvak 1767—1806 opgeuomen moesten worden ;
4°. Dat eene Commissie gemagtigd wierd om met den Heer FBRD. MÜLLER, te Amsterdam, in nadere on-
Zic J'enUtgen en mededeflingen der Koninkli^kf Mademie v. : WHntehaffn. Afd. LetierHnde. III. biz. 184.
(') Vfrslagen, III. hh. 231.
(°) Op grond ecnsdeels van hrt dcstijcls vccds ttr perse zijiide wfrk vaii den Ilwr M. T- C. F. N. Con/e NAHUYS, Eh/oiveN'umuma.
üque dH rot/aunie de HoUande, dat dan ook in 185S in 4'^. tc Amsterdam îict iiclit zag: miderdecis om het voornemen der Heeren
•r. tl. VAN GKÜSS en Guiorn om de Ncderlandsche Redenkpenniiiiri-u na 1813 uit le geven.
derhandeling over de uitgave van het Vervolg op VAN I^OON te tredeu en onder goedkeuriug vau het bestuiu
der Akademie eene overeenkomst met dezen deswegens te sluiten.
De vergadering nam daarraede genoegen, eu verzoeht de leden der Commissie de zaak op den aangewezeu
voet haar beslag te doen erlangen (7).
Als voorbereidende arbeid zageu daarop de J'Jerslc en Tweede lijst van Nederlandjiche penningen
1767—1780 en 1781—1806, door den voorsteller ontworpen, op deu Z-J«^« Mei eu Junij 1858 het
lieht. Zij werden deu Slste» Januarij 1859 door een derde stukje, beheizende Vragen, betreffende het
Vervolg op VAN .LOON 1767—1780, gevolgd. in gocden gctale verspreid en achter den Navoracher eu
de Revue de la Numismalique Belgs gevoegd, strekten deze stukjes om de aandacbt der Penning-,
Geschied- en Wapenkundigen en der penning- en boekenvcrzamelaars in het algomeen op den voorgenomen
arbeid te vestigen en lien daarin deel te doen nemen of althans bouwstofien te doen bijdragen.
Niet onverhoord bleven deze openlijke uitnoodigingen der Commissie. Ofschoon menige vraag onbcantwoord
bleef, zoo viel toch aau sommige dit lot niet ten deel, en mögt de Commissie zieh voornl in de
toezending van vele penuiugen verbeugen, die aan het Koninklijk Kabinet van penniugen nog ontbraki'n.
Die rijke verzameling toch had zij ten grondslag van hären arbeid gclegd, en dankbaar erkent zij in
het bijzonder, de hulp haar in dezen door den Opzigter van dien kostbaren schat, den heer J. F. G,
MEIJER, zoowel bij het verstrekken dier penningen als het uazieji en verbeteren der afbeeldingen
betoond (8).
Diezelfde Imlde dor crkcntenis breugt zij ook aau vele andere ])enuingkundigen, penningverzamelaars
of bezitters van cnkelc stukken, die haar in meerdero of mindere mate ojigavcn dcden, penningen of verklaringen
daarvan inzonden, of aan hon die voorgestelde vragen beantwoordden.
I l e t waren de Heeren:
.Th^ Mf. OppintDOEs Alewun te Hoom, JV. BERG VAN Dassen MIIILKERK te Amsterdam, C. G.
BOONZAJER te Gorinchem, Jh'. D. HENTHQUES DE CASTRO te Am.sterdam, D^ 11. C. BAKiiiiizeN VAN
DEN BRINK te 's Gravenhage, 11. CIIALON te Brüssel, D'. P. O. v.vn DKR CHIIS te Leiden, IL
DANNENBERG te Berlijn, EMII.E DELRÜE te Antwerpen, L S. VAN DOORNINCK te Deventer, A. DURAND
te Courtilles-Lancy bij Geneve, J K G. B. EMANTS te 's Gravenhage, A. J. ENSCHEDE te Haarlem,
I I ' . IL 0. Fi :mi te Groningen, A. II. G. EOKKER te Middelburg, wijlen IL VAN GELDER tcWormerveer,
P. II. VAN GELDER te Velp, J. H. VAN GEUNS te Dieren, Jh^ M^ II, HUÜFT GEAAFLAND tc Utrecht,
J . DE GROOT te Delft, F. DE HAAN FRZ. te Leeuwarden, D'. C. II. HERMANS te s Her togenbosch, M^
W. H. COST JORDENS te Deventer, BLIKMAN KIKKERT te Amsterdam, KNEPPEMIOUT te Leiden, A. P.
H. KUIPERS tc Leeuwarden, M. T. C. F. N. Graaf NAHUYS te Utrecht, J. W. VAN DER NOORDAA te
Dordrecht, M'. A. A. J. MEYI.INK te 's Gravenhage, G. A. J. Baron VAN IIANDWIJOK tc Rossum, IL
SALM te Amsterdam, R. BLOEMBERREN SANTEE te Leeuwarden, D'. P. SCHEI.TEMA te Amsterdam, A.
D. SCHINKEL te' S Gravenhage, J. A. SMITS VAN NIEUWERKERK te Dordrecht, J. A. STRICKER te 'sGrav
e n h a g e , C. THOMSEN te Kopenhagen, C. J. S. TETTERODE, M'. JER. DB TRIES JEROSZ. en W. J.
DE VOOGT te Amsterdam, H. J. WICHERS AZ. te Delfzijl.
De ondergeteekenden zullen wel geen versehooning behoeven te vragen, dat zij de eerste vruchteu
van hunnen arbeid niet vroeger aan het publiek hebben aangeboden.
Hoe wenscheliik en nuttig een gemeenschappelijke arbeid ook zij, om een werk als het onderhavige tot
(0 ^ n der BuUengeu» « der heeedf afdeeling, Hz. 5
(») Op vcrzoek van den voorsteller word de mapiiging tot afgifte aan hem van de penningen door den Minister v
Zaken }•. M'. J. G. H. VAN TETS VAN GOI'DRUAN. de, 40'" Mei 1868 FS^' .\fd. n«. 123) goedgnnstig verleend.