
 
        
         
		85 Leskia. 
 gezaagd,  de  nerf  op  het derde  des blads verdwijnende;  de  
 zaaddoos  opgerigt-hellende,  het deksel schuinsch-gesnaveld.  
 Mart. 
 De  takken  stomp,  door uitdrooging van  onderen holrond.  
 De bladen eenigzins bijl- of maanvormig,  met eene  zeer fijne  
 nerf,  niet gepunt.  , 
 PI.  Omtrent Beek bij Nijmegen. dG. B!  Bij Soest en Utrecht.  
 '  R.  Op Boschwijk bij  Zwolle.  D. 
 IJ.  Oyereenliggenden. 
 (De  stengen  rolrond  of bijna rolrond.  De bladen niet twee-  
 rijig.  Het deksel kegelvormig.) 
 70.  zijdeachtige  Leskia,  met  de  steng  kruipende  en gevind, 
   de  bladen öpgerigt-openstaande,  nagenoeg e'e'nzijdig,  
 lancetvormig-gespitst,  geplooid,  met  verdwijnende  nerf,  
 nagenoeg  gaafrandig;  de vruchtsteel ruw,  de  zaaddoos opge-  
 rigt,  gelijk,  het deksel kegelvormig.  Mart. 
 PI.  Op oude  wilgen- en andere stammen,  zeer algemeen door  
 het gansche  land. 
 7 1 .  moerassige  Leskia,  met  de steng kruipende,  getakt,  
 de  takken nagenoeg onverdeeld ,  opgerigt,  de bladen genoegzaam  
 eenzijdig,  eirond-lanfeetvormig,  met  bijkans verdwijnende  
 nerf;  de  zaaddoos  nagenoeg  opgerigt  bijna  rolrond,  
 het deksel kegelvormig en  stomp.  Bridel. 
 De takken opgerigt,  aan  den  top gekromd.  De bladen holrond, 
   op  de  takken bijeengedrongen,  ee'nzijdig bij uitdroo-  
 ging,  door vochtigheid openstaande.  Het huikje bleek, zwartachtig  
 aan  den top. 
 Pl.  Menigvuldig bij Jutphaas.  dG.  Aan den voet van boomstammen  
 bij Ootmarsum in Overijssel,  Zweelo in Drenthe;  
 bij Groningen.  Mq.  Bij  Zwolle. D.