
VII Onderafdeeling. Sphagneën.
Be zaaddoos eindelingsch of zijdelingseh, met een aanzetsel,
gedragen door eenen vruclitsteel uit de steng zelve gevormd.
De binnenmond naakt. Het huikje aan den voet der
zaaddoos aanhangende. De stengen getakt en slap.
De knoppen eindelingsch, eenigzins knodsvormig.
Aanm. Deze Onderafdeeling is zeer natuurlijk en fraai
te noemen. De planten toeh, hiertoe behoorende, komen
met elkander in bijna alle kenmerken overeen, en verschillen
slechts in weinige. — Inzonderheid hebben de
Sphagneën echter eene groote nuttigheid voor het menschelijk
geslacht, door de vorming van den veengrond, waarmede zij
de moerassen weder aanvullen. — De kleur dezer planten
is meer of min geelachtig-zeegroen.
X L . Veenmos. Het geslachtskenmerk is hetzelfde , als
dat der Onderafdeeling.
A. De takjes duidelijk onderscheiden en openstaande.
*De bladen breeder en stompachtig.
i 6 3 . breedbladig Vlenmos, met de steng genoegzaam onverdeeld,
de takjes dik, de bladen breed-eiroud, stomp,
holrond en overeenliggende. Martitjs.
De stengen zijn zeer lang, bereikende soms 3 tot 4 palmen.
De onderste takjes wijd vaneen staande, naar beneden gebogen,
de bovenste takjes zeer digt ineengedrongen. De
zaaddoos ongesteeld zittende op het uiteinde der takjes.
PI. Op moerassige veengronden zeer algemeen door het gan-
sche land.
164. rappig Veenmos, met de steng eenigzins verdeeld,
de takjes uitgerekt, slank uitloopende, omgekromd, de bladen
eirond-gespitst, overeenliggende, aan den top omgekromd.
Martius.
Deze soort houdt het midden tusschen het breedbladig en
l*et Jijnbladig Vlenmos. — De steng bereikt wel de lengte
van 2-3 palmen. De bladen zijn geknot-gespitst. vH.
12 PI.