éénzijdig, lancet-elsvormig, fijngezaagd, de nerf over bet
midden verdwijnende; de vruchtsteel ruw, de.zaaddoos buikig,
eirond, hellende of knikkende, het deksel kegelvormig.
Deze soort is aan de voorgaande zoo na verwant, dat dezelve
bijna niet meer dan door hunne houding verschillen en er dus
geen stellige grenslijn tusschen beiden kan getrokken worden.
De franje van het ingewikkelde Dekmos is volgens Hedwig
(waarmede Bbidel het echter in dit opzigt niet eens is) zamen-
gesteld, in het Jluweelachlig Dekmos eenvoudig. Qverigens
is het fluweelachtig Dekmos tweemaal zoo groot in alle zijne
dèelen, welk kenmerk dan nog onder de beste behoort.__
De aanvanger drage echter zorg hen beide,’„wegens de boven
aan den steng éénzijdige bladen, niet te verwarren met ee-
nige verscheidenheden van het cypresvormig Dekmos.
PI. Bij Amsterdam aan de boomen; aan den weg tusschen
Amsterdam en Haarlem; bij Soestdijk; hier en daar in
Overijssel en Gelderland R. Bij Gróllo in Drenthe. Mq.
3g. kruipend Dekmos, met de steng kruipende, getakt,
de takken bijeengedrongen , nagenoeg onverdeeld, rolrond,
bijkans regtstandig; de bladen lancetvormig gespitst, openstaande
, de nerf nagenoeg uitloopende, bijna gaafrandig, met
vlakken rand; de zaaddoos langwerpig, eenigzins gekromd,
het deksel bol,! gespitst.
Ook deze soort wisselt in houding zeer af.
PI. Door het geheele land, op vochtigen grond, aan de wor-
tels van boomen, enz.
i
III. Boomachtige Dekmossen.
(De takken van boven, opeengehoopt, in de gedaante van
de kroon eens booms.),
4?- muizenslaart Dekmos, met de steng kruipende ver
spreid- en bundelsgewijze getakt, met aan beide einden vef-
smalde kromstaande takjes, de bladen digt overeenliggende,