
 
        
         
		11 E quise tum , 
 7.  klein  Paardeataart,  met  de  stengen  talrijk  gestreept  
 en  nagenoeg  onbehaard,  gesleufd  en aan den  top  aardragen-  
 d e ;  de  takken  weinig in  getal  en onregelmatig geplaatst,  de  
 scheeden meer of min als  verbrand,  8  tanden.  DG.  et Duby.  
 Eersch.  u.  geschakeerd,  met  in  kleur  geschakeerde  scheeden. 
   DC.  et Duby. 
 De  geheele  plant  is  veel  fijner  dan  de hermoes Paarde-  
 staart,  de  takken  minder  talrijk  en  meer  onregelmatig  geplaatst. 
   De  scheeden  zijn  voorzien  van  eene zwarte  vlek  en  
 hebben korte tanden, zoodatzijdedwarschemiddellijndersteng  
 niet te  boven gaan;  terwijl de scheeden van de hermoes Paardeataart  
 langer zijn dan de dwarsehe middellijn der steng.  vH. 
 PI.  In  vochtige  duin-valleijen,  tusschen Zandvport en Over-  
 veen.  E.  en vH. 
 Rang II.  VARENS (BROWN.) 
 De  deelen  der  vruchtmaking  bijeengeplaatst,  jong  zijnde  
 meestal met een dekvlies gedekt, op de onderzijde van Ijetloof geplaatst, 
   in  eenige  afwijkende  geslachten in  eindelingsche  a-  .  
 ren vereenigt.  De mannelijke (?) bloemen als kleine, verspreide  
 helmknöpjes  (?)  op  de  naauwelijks  ontwikkelde  bladen  
 voorhanden en met een  dun vlies bedekt.  De vrouwelijke zijn  
 eenhokkige 'zaaddozen, mee'stal omvat door eene geleedde, veerkrachtig  
 losspringende ring,  zelden tweekleppig,  vervuld met  
 talrijke  zeer fijne zaadjes.  — Het jonge loof van den top naar  
 beneden krulvormend opgerold.  DG.  et Duby. 
 SLEUTEL DER ONDERAFDEELINGEN  
 ÉN GESLACHTEN. 
 I.  Zaaddozen zonder omvattende  ring.  De zaaddozen in eene  
 eindelingsche aar of tros vereenigd. 
 A.  Ongesteelde  zaaddozen.  Onderafd.  Ophioglossetn. 
 a.  Eene  eenvoudige  aar. — Gesb  I I  Adderstong. 
 h.  Eene  getakte  aar. — Gesl. I I I  Maankruid. 
 B.  Gesteelde zaaddozen. — Onderafd.  Osmundaceën.  '  , 
 Gesl.  IV^ Pluim varen. 
 II. Zaaddozen in eenen geleedden ring omvat, op het ondervlak  
 van het loof geplaatst. — Onderafd.  Polypodiaceën. 
 A.  De vruchthoopjes naakt of met schubben bedekt. 
 a.  Het  loof  van  onderen  met  schubben  bedekt. — 
 Gesl.  V  N AAKTSTREEP. 
 b.