
PI. In de duinen bij Haarlem. G. Op vele plaatsen in Friesland.
M. Bij Nijmegen. B ! Bij Amsterdam en elders op
rieten daken en aan de 'wegen. vH.
12 3 . gladharige Kronkeltand, met de steng opgerigt,
met de takken nagenoeg even hoog, kort en dik, de bladen
langwerpig, nagenoeg vlak, eenigzins omgeslagen en kronkelende
, in een niet gezaagd haar uitlopende ; de zaaddoos
rolrondachtig, eenigzins gebogen, het deksel kegelvormig
en elsvormig. Bhidel.
Dezé lang voorbij geziene soort verschilt van de voorgaande
: door eene minder hoog groeijende, naauwlijks e'e'n duim
hooge steng, door korte en dikke takken en vooral door
de haren aan den top der bladen , welke onder het mikros-
koop soms wel een weinig ruwachtig , maar nooit op eene
geregelde wijze gezaagd , zich vertoonen. vH.
PI. Op oude wilgen- en eiken-stammen te Vianen en in het
daar nabij gelegene dorp Heikop. Op wilgen en linden algemeen
bij Groningen. Buiten twijfel zal hetzelve ook nog
op vele andere plaatsen in ons Vaderland voorkomen. vH.
Onderverdeeling II. De wimpers aan den voet vereenigd
door een niet geruit vliesje, hetwelk zeer kort is en somwijlen
geheel ontbreekt. [Barbula van Buidel.)
124. spitsgesnavelde Kronkeltand, met de steng van boven
getakt, de bladen lijn-lancetvormig, gekield, stompachtig
en gepunt, openstaaude-opgerigt, hij uitdrooging kronkelende
; de zaaddoos genoegzaam regtstandig en bijkans rolrond,
het deksel uitgerekt-kegelvormig en schuinsch. Bridel.
»Deze is onder de aanverwante soorten zeer wisselend van
»vorm, ligtelijk tot misvatting verleidende en hierom met.veel
»zorg na te gaan, ten einde er geene valsche soorten uit hare
»verschillende vormen ontstaan.” Bhidel I, hl. 5 65. — Het
deksel is eenigzins gekromd, uitgerekt en. de halve lengte
der zaaddoos overtreffende.
PI.