De steunblaadjes gaaf— 178 breedgeleedde Jungermannia.
2. De steunblaadjes in e'e'ne rij geplaatst.
a. De bladen met kapjes of oortjes voorzien.
ua. De kapjes eirond, nagenoeg ongesteeld. —
176 verbreedde Jungermannia.
bb. De kapjes zijn niervormig, gesteeld. — i rj rj
zwartachtige Jungermannia.
b. De bladen zonder kapjes.
u. De bladen gaafrandig. De steunblaadjes
eirond-drieboekig. — f 184 rankmakende
Jungermannia.
(3. De bladen uitgerand of (zeldzamer) gaafrandig.
De steunblaadjes rond uitgerand-
tweespletig. — i 85 kruipende Jungermannia.
y . De bladen alle tweespletig. — 188 twee-
tandige Jungermannia.
3 . De onderste bladen tweespletig, de bovenste
nagenoeg gaaf. — 189 verschilhla-
dige Jungermannia.
e. De bladen 3-4 -spletig, bolrond. — 179
drielobbigé Jungermannia.
£. De bladen 3-5-spletig , geplooid-uitge-
schulpt. — ig 5 vijftandige Jungermannia.
v. De bladen 3-spletig , lang-gewimperd. —
169 gewimperde Jungermannia.
6. De bladen 4~deelig , haarvormig-veelsple-
. tig, zeegroenachtig-wit van kleur. — 168
viltbladige Jungermannia.
B. Zonder steunblaadjes.
1. Met oortjes of kapjes.— 1^5 platte Jungermannia.
2. Zonder oortjes of kapjes.
a. De bladen gaaf en gaafrandig.
«. De bladen eirond-lancetvormig. — 181 lancetvormige
Jungermannia.
&. De bladen ovaal-rondachtig, dikwijls een
weinig uitgerand. (Eene vrij groote plant.) —
186 veenmossige Jungermannia.
y.