
 
        
         
		X X X I I .   Weissia.  De  zaaddoos  nagenoeg  langwerpig. 
 De binnenmond enkelvoudig,  bestaande  uit  16  
 opgerigte,  smalle,  gave  en  even  ver  van  elkander  
 verwijderde  tanden.  Martius. 
 De knopdragende planten  zijn somtijds vruchtbaar. 
   De  knoppen  in  de oksels geplaatst,  of  
 kopvormig,  eindelingsch, 
 Uijgroene  TVeis.na,  met  eene  korte,  bijkans  onverdeelde  
 steng,  de  bladen openstaande,  lancet-elsvormig;  
 de  vruchtsteel  bleek  en ten laatste bruinachtig,  de  zaaddoos  
 eirond,  het deksel regt- of schuins-gesnaveld.  Martius. 
 ,De bladen zijn gekield,  blij-groen van kleur:  die van den  
 moskelk zeer kort. 
 PI.  Bij  Nijmegen.  B!  Op zandige en beschaduwde gronden  
 te Haren bij  Groningen.  vH. 
 147.  kruttladige  Weissia,  met  de  steng opgerigt,  getakt, 
   de takken even hoog,  de bladen lancetvormig-gespitst  
 sterk-gekruld;  de zaaddoos langwerpig-eirond, het deksel uit  
 eenen  bolronden  voet  in  een  regt of schuinsch draad vormig  
 snaveltje uitloopende.  Bridel. 
 De  stengen  zijn  in digte zoden vereenigd.  De bladen blij-  
 groen  van  kleur,  vochtig zijnde opgerigt-openstaande,  door  
 intdrooging zeer gekroesd. 
 PI.  Bij  Groningen zeer algemeen  op  oude landhekken,  pa-  
 len,  neten-daken  en  oude boomstammen.  vH.  Bij Breu-  
 kelenkamp  en  vele  andere  plaatsen zeer gemeen in Overijssel. 
   Mq.  Bij Zwolle;  te Havelte in Drenthe. D.  A «6-. C Ü •)  
 '■■tV.r. U..,  TL.p.iz . 
 X X X II I.