
 
        
         
		127  Polytrichum. 
 Onderverdeeling  II.  De  zaaddoos  kantig,  meest  met  een  
 aanzetsel.  De  tanden  3 2 -6 4   in getal.  (Polytrichum van  
 Bridel.) 
 I.  De bladen gaafrandig. 
 '  i i 4-  haarèlt/dig  Vrouwenhaar,  met  de  steng onverdeeld  
 en  kort',  de  bladen  eenigzins  openstaande  lijn-elsvormig  
 gaafrandig,  aan  den  top  spits  en  haardragende ,  met den  
 rand  vliezig en binnenwaarts  geplooid*;  de  zaaddoos  uitge-  
 rekt-vierkantig,  bet  deksel  genoegzaam  vlak  en gesnaveld.  
 Bridel. 
 De tanden 6 4  in getal.  * 
 PI.  Zeer  algemeen op  onze heidevelden;  ook wel in bosch-  
 achtige zandstreken. 
 °^sch.  0.  Hoppe's  Vrouwenhaar ,  met- korter’  steng,  de  
 bladen  uit  eenen  verbreeden  vliezigen voet,  de zaaddoos  
 korter en bijna  cubisch  van  gedaante. 
 Pl.  Aan  de  glooijingen  der  zandheuvels  tusschen Raalte en  
 Hellendoorn in  Overijssel. D. 
 115.  g en e v e rb la iig   V ro u w en h a a r ,  met  de  steng bijkans  
 onverdeeld ,  aan  den  voet  kruipende  ,  de  bladen  lijn-lancet-  
 vorrnig  gaafrandig,  op  den  rug  nagenoeg  g lad , met’den  rau d   
 vliezig  en  binnenwaarts  geplooid,   de  zaaddoos  vierkantig r  
 het  deksel  uit  eenen  genoegzaam  vlakken  voet  schuius-ge-  
 spiist.  Bridel. 
 De  steng is somwijlen getakt.  De bladen gespitst door eene  
 dikke in den top uitlopende nerf;  vochtig zijnde staan zij open,,  
 door  uitdrooging  zijn  zij  aangedrukt,  De  zaaddoos is eerst  
 opgerigt,  tèn laatste hellende.  De  tanden 64 in getil. 
 Pl.  Algemeen op  onze heidevelden.