PI. In de bosschen van het Loo. E hrhart hij vG. In het
Elspeetefbosch op de Yeluwe. R. Op den grond in de
bosschen van Haren bij Groningen. vH.
'Ondervèrdeèling II. De zaaddoos uitspringende. De tanden
van den binnenmond regtslandig, en met de wimpers afwisselende.
Het huikje kapvormig. [Neckera van Bridel.)
77. rankvormige Neckera, met de steng nederhggende en
getakt, de takken lang, slank, nagenoeg onverdeeld, de bladen
langwerpig-lancetvormig, aan den top stompachtig, ee-
»igzins omgeslagen en nagenoeg e'e'nzijdig, met verdwijnenden
nerf; de zaaddoos eirond of rolrondachtig, het deksel
spits-kegelvermig. Brid.
Zij onderscheidt zich gemakkelijk van de vorige soort,
door slanker takken, donkerder-groene en stompe bladen
enz. vH.
PI. In de duinen bij Haarlem. G.. Bij Nijmegen. B! Op den
grond in de bosschen van Haren bij Groningen tusschen en
met de vorige soort. vH. In het boSch van Assen. D.
78. kroese Neckera, met de steng nederhggende, de bladen
tweerijig, langwerpig-lancetvormig, kort-gespitst, van
voren fijngezaagd, dwars-gerimpeld; de vruchtsteel uitspringende
, de zaaddoos eirond, het deksel schuins- en langrge-
snaveld. Mart.
PL Inlandsch volgens Boerhaave. In het bosch van Assen.
D.
Onderverdeeïing III. De zaaddoos in den moskelk besloten.
De tanden van den bihnenmond regtstandig, met de wimpers
afwisselende. Het huikje mijtervormig. (Crgphaea
van Bridel.)
79. eenzijdige Neckera , mét de steng nederhggende , van
onderen getakt, de bladen genoegzaam overeenliggende, ei-
rond-gespitst holrond, met do nerf over het midden, de
zaad