
217 Jung. Marchantia.
stomp en gekarteld, de knoppen van tweederlei vorm, de
eene namelijk korrelachtig, dof, in het loof besloten, de andere
kogelvormig, bevat in een langhalsig bekertje, dat uit
den middelnerf ontstaat; de kelk en het huikje in het loof verborgen
, de vruchtsteelen uitgerekt, 2-4 zaden in een doorschijnend
vlies gewikkeld. Sprenger.
Deze soort heeft tot in de laatste tijden een eigen geslacht
\plasia) uitgemaakt, dewijl de ware natuur van de deelen
der vruchtmaking niet bekend was. Men meende namelijk,
dat de zaaddoos in het loof besloten en met een buisje gekroond
was; doch de beroemde H ooker heeft het raadsel
opgelost door de waarneming, dat uit die korreltjes, ware
zaaddoozen, gelijk aan die der Jungermannicüs, ontstaan.
PI. Aan het eind van de hooge Sijpel, voor aan den Elspee-
ter-weg, aan het eind van de zandsteeg en op diergelijke
vochtige plaatsen bij Harderwijk. vG. Op vochtige zandgronden
te Harendermolen bij Groningen. Mq. en D,
X L I I . Marchantia. De zaaddoozen eirond-langwerpig,
met ongeveer 8 tanden openspringende, velen ver-
eenigd aan de onderzijde van eenen gemeenschap-
pelijken gesteelden vruchtbodem, van verschillende
gedaante. Mart.
De bloemen (?) zijn tweehuizig of eenhuizig; de
mannelijken bevat in een ongesteeld of gesteeld
schildje. Mart.
Het loof is gelobt, vrij dik, met vlassige wortels
aan de aarde vastgehecht. De steel van den
vruchtbodem neemt langzaam in lengte toe; door
welk kenmerk zich dit geslacht ook nog van de
Jungermannia onderscheidt.
202. veelvormige Marchantia, met het loof kruipende,
stomp en gelobd, de vruchtdragende vruchtbodem gestraald,
de knopdragende gesteeld en bekervormig'ongesteeld. Lin-
denberg.
Steenleverkruid. G.
PI.