X X X . Y edermos. De zaaddoos langwerpig of bijkans
eirond. De binnenmond enkelvoudig, bestaande uit
16, eenigzins breede, tot op het midden tweesple-
tigé tanden, met ongelijke eenigzins uiteen wijkende
slippen. Martius'.
De knoppen zijn in de oksels , in de verdubbeling
der bladen geplaatst, dan eens in dezelfde,
dan weder in eene andere plant als de zaaddoos.
Aanm. Het geslacht Federmos is wegens deszelfs eigenaardige
houding (wegens de steeds tweerijige,, vlakke bladen,
enz.-) door den beroemden Hedwig met alle regt van het geslacht
Gajjelland afgescheiden. Het behoort tot de meest
natuurlijke, reeds op het eerste gezigt kenbare, geslachten,
ofschoon het niet te ontkennen is , dat de zaaddoos in beide
geslachten genoegzaam dezelfde kenmerken vertoont.
14 1. kléin F idermos, met de steng eenigzins nedergebogen
en geheel onverdeeld, de bladen, ongeveer tien paren uitmakende,
overhoeksch-tweerijig, scalpelvormigopenstaande, met
gaven zeer spitsen top; de zaaddoos eindelingsch, langwerpig
regtstandig, het deksel kegelyomng en gekromd. Bridel.
Van deze soort verschilt de Fissidens exilis van Hedwig
slechts zeer weinig, ja is daarvan bijkans alleen door onder
den top eenigzins als uitgebetene bladen te onderscheiden;
waarom Martius en anderen beide soorten dan ook tot e'ene
vereenigd hebben. — De geheele plant is de kleinste van al
dè soorten van dit geslacht. De bladen zijn van ecnen wit-
achtigen rand omgeven. vH.
PI. In het Haagsche bosch in vochtige groepen. Meerburgh
bij G. Aan de batterijen bij Groningen; bij Haren en Ha-
rendermolen. vH.
142. varenvormig Vedermos, met de steng onverdeeld en
regtstandig, de bladen tweerijig, elkander naderend, eenigzins
overeenliggeude, uit tien paren bestaande, lijn-lancet-
vormig, in een klein puntje eindigende; de zaaddoos eifide-
lingsch, eirond, het deksel lang-kegelvormig-gespitst, de
tanden van den binnenmond half-tweesplelig. Bridel.
Dit is een zeer bevallig plantje, hetwelk echter eenigzins
alwxsselt, zoowel in zijne geheele grootte, als in die van de
zaad