
 
        
         
		g 3.  haarlladige  Knikvrucht,  met  de  steng opgerigt,  getakt, 
   de  takken  nagenoeg rolrond  uitgerekt,  de  bladen  om-  
 gekeerd-eirond  of  langwerpig,  met  een  fijn  puntje  of  een  
 haar  'aan  den  top,  door  uitdrooging  gedraaid;  de  zaaddoos  
 hangende,  bijkans  eirond,  het  deksel  kegelvormig  en  gespitst. 
   Bridel. 
 Niet  ten  onregte noemt B ridel  deze  eene  zeer  onstandvastige  
 plant,  zoowel wat hare gedaante,  als  hare kleur  en hare  
 houding  aangaat. 
 PI.  Op zandige  gronden bij Harderwijk, Haarlem  en  elders.  
 G.  Bij Haren  en Harendermolen. D. Mq.  Bij Ootmarsum.  
 Mq.  . 
 9 4 -  iogtig-gesteelde  Knikvrucht,  met  de  steng nagenoeg  
 onverdeeld,  opgerigt,  aan  den  voet  bruinacbtig-viltig,  de  
 bladen  los,  openstaande,  langwerpig-lancetvormig,  spits,  
 gezaagd,  de  nerf  onder  den  iop  verdwijnende 5  de  oudere  
 vruchtsteel  bogtig-gekromd,  de  zaaddoos hangende eirond of  
 buikig-ovaal,  het  deksel half-kogelrond,  eenigzins  gespitst. 
 PI.  In het Haagsche bosch en in  andere bosschen  op  de wortels  
 der eiken.  G.  In Friesland. M.  Op de  heiden  in Gelderland. 
   R!  Bij  Nijmegen.  B!  In bet Haagsche  bosch 5  de  
 Bild  bij Utrecht;  tusschen Oudeg^en Garijp in Friesland;'  
 te  Paterwolde,  Haren  en  Harendermolen  bij Groningen.  
 vH.  Te  Zweelo  in Drenthe;  bij  Ootmarsum.  Mq. 
 90.  zodevormende  Knikvrucht,  met  de  steng  opgerigt,  
 getakt,  de.  takken  kort  en  dikker wordende,  de bladen ei-  
 rond-lancetvormig ,  gestrekt,  met  borstelvormige  spits ;  de  
 zaaddoos  hangende,  omgekeerd-eirond,  het  deksel mamvormig. 
   B ridël.  ‘ 
 De  bovenste  bladen  zijn  in den vorm van  kleine bolletjes  
 bijeengeplaatst,  de  onderste  bladen  meer verspreid.  De zaaddoos  
 is  dan  eens rolrond,  dan weder  eirond enz. — Er bestaan  
 ontelbaar vele  verschillende vormen  van  dit Mos,  waar-  
 omtrënt men vergelijke het werk van Buidel  I. bl. 670—671. 
 PI.