
zaaddoozen langwerpig eenzijdig, bijkans ongesteeld, besloten
in den zeer langen moskelk, het deksel kegel vormig, gespitst.
Bridel.
ZiJ is in houding zeer verschillende van de overige soorten
van Neckera. — De uitgedroogde bladen zijn tegen de steng
aangedrukt, vochtig-gemaakt zijn zij openstaande, donkergroen
van kleur; de bladen van den moskelk steken ver boven
de zaaddoos uit en eindigen in een fijn puntje. Alle de
Zaaddoozen zijn éénzijdig, en kennelijk aan een rood randje
om den top. De tanden van den buitensten binnenmond zijn
16 in getal, opgerigt, dwars-gebalkt, witachtig. Men vergelijke
Bridel I , pi. 9 , op het geslacht Ci'yphaea. vH.
PI. Aan eenen ijpenstam bij Jutphaas, doch slechts e'e'n exemplaar
.gevonden. dG. In menigte op eikenstammen te
Heikop bij Vianen en zeldzamer op lindenstammen bij Groningen.
vH.
X V I I I . Bronmos. De zijdelingsche zaaddoos langwerpig.
De binnenmond dubbeld: de buitenste uit 16
breedachtige tanden; de binnenste uit eenen
vliezigen netvormigen kegel bestaande. Martius.
De knoppen zijn in de oksels geplaatst. De
. soorten van dit geslacht groeijen in het water,
vooral in stroomend water.
80. groot Bronmos, met de steng vlottende, Verspreid-
getakt, de bladen drierijig,driekantig-gekield, spits, toegeplooid,
eenigzins fijngezaagd, ongenerfd, ligt in tweeën verdeelbaar;
die van den moskelk eirond; de zaaddoos nagenoeg
ongesteeld rolrondachtig, het deksel genoegzaam kegelvormig,
els vormig en stomp. Bridel.
PI. Op vele plaatsen in de wouden van Friesland. M. Te
Hillegom; bij Leuvenum en Amsen in Gelderland. B.! Bij
de Bild en Doorn nabij Utrecht. vH. Bij Zwolle. D.
•j- 8 1. schubbig Bronmos, met de steng zeer getakt en
vlottende, de bladen drierijig overeenliggende lancet-elsvor-
mig, nagenoeg holrond, ongenerfd; die' van den moskelk eirond;
de zaaddoos bijkans uitspringende, rolrond, het deksel
stomp-kegelvormig. Bridel. Aanm.