
 
        
         
		I.  Eigenlijke Barlramia’s.  De binnenste binnen-  
 mond zonder bijgevoegde  wimpers. 
 8 3 .  appelvormige  Bartramia,  met  de  steng  opgerigt  en  
 getakt,  de  takken  kort  en  dikachtig ,  de  bladen zeer digt-  
 overeeuliggende liju-elsvormig,  fijngezaagd,■ door  uitdrooging  
 eenigzius  kroes;  de  zaaddoos  opgerigt,  bijna  kogelrond,  
 bet deksel  genoegzaam  vlak met een eenigzins  uitstekend middelpunt. 
   Bridel. 
 De  jonge  zaaddoos  is  omgekee'rd-eirond;  de  volwassene  
 kogelrond. 
 PI.  Zeer algemeen op  onze zand- en heidegronden, 
 8 4 ;  regtbladige  Bartramia,  niet  de  steng  opgerigt,  getakt, 
   de  bladen  lijn-elsvormig ,  fijngezaagd,  geheel gestrekt;  
 de  zaaddoos  opgerigt,  bijna  kogelrond,  het  deksel genoegzaam  
 vlak met een  eenigzins uitstekend middelpunt. 
 De  bladen  zijn  haarvormig,  .  .  .  blij-groen  van kleur en  
 blijven bij  uitdrooging regt en  openstaande. ‘Bridel. 
 PI.  Op  de  heidevelden  van Harendermolen bij  Groningen ;  
 doch  veel minder algemeen dan  de appeldragende Bartramia. 
   Mq.  en D. 
 II.  Afwijkenden.  Eenige weinige wimpers tusschen  
 de  slippen  van  den  binnensten  binnenmond. 
 (Philonotis.  Bridel.) 
 8 5 .  bron  Bartramia ,  met de  steng opgerigt,  roodachtig-  
 viltig,  met  krans vormende  takken  aan  den  top  ,  de bladen  
 overeenliggende  eirond-lancelvormig ,  gespitst,  fijngezaagd ,  
 nagenoeg  e'e'nzijdig ;  de  zaaddoos  schuins ,  nagenoeg rond ,  
 met  een  kcgclvormig en kort deksel.  Bridel. 
 Er  zijn  slechts  twee  zeer fijne  wimpers ,  Bridel. — De  
 houding  der  plant  is  zeer afwisselende,  doch  altoos van  die  
 der overige Bartramia!s afwijkende.