
welke een of meerdere veelal verlengd zijn en de tanden of
wimpers der binnenmond van de zaaddoos uitmaken.
OVERZIGT DER BLADMOSSEN.
Wij hebben de hier volgende inlandsche Bladmossen in
eenige natuurlijke onderafdeelingen getracht te verdeden,
waarbij wij de werken der nieuwste schrijvers over dit onderwerp
gedeeltelijk gevolgd zijn, ten einde alzoo die geslachten,
welke ons door hunne houding en voornaamste kenmerken
het naast aan elkander verwant toeschenen, ook nabij
elkander geplaatst zouden worden, en wel op deze wijze:
Onderafdceling I Hypnecr.
Dekmos, Leskia, Laddermos , Neckera, Bronmos.
Onderafd. II Bryecn.
Bartramia, Draaisteel, Knikvrucht.
Onderafd. III PoLYTRicHEërt.*
Haarmuts, Catharinea, Vrouwenhaar.
Aan de PotYTRicHEeif aanverwant:
Buxbaumia, Kronkeltand.
Onderafd. IV DicRANEëw.
Haarmond, Gaffelt and, Tweelingtand, Vedermos,
Blanktand.
Onderafd. V GrimmieSn.
TVeissia, Grimmia, Dompermo», Viertand.
Aan de GRiMMiEÈ'if aanverwant:
Kruikmos.
Onderafd. VI Gymnostomecn.
Spleethuikje, Kaalmond, Sluitmond.
Onderafd. VII Sph4Gneae.
, Veenmos.
Tot het vinden der Geslachten zelve leide ons de volgende
SLEUTEL DER GESLACHTEN.
I. Het deksel aanblijvende, of.de monding onzigtbaar —
X X X TX S euitmond.
II. Het deksel afvallende, of de monding zigtbaar.
A. De monding naakt, of geene binnenmond (dat is: er
zijn noch tanden, noch wimpers, noch vliesjes aanwezig).
'
a. De zaaddoos met een aanzetsel voorzien — X L
Veenmos.
h. De zaaddoos zonder aanzetsel.