
Ophioglossum. 13 Botrychium.
b. Het loof van onderen nietmet schubben bedekt. De
vruchthoopjes naakt. — Gesl. V I Boomvaren.
B. De vruchthoopjes met dekvliesjes bedekt.
a. —'■--------------- rondachtig. — V~II BoscnvAREN.
b. De vruchthoopjes ovaal-lijnvormig, op de zijde-
lingsche aderen van het loof geplaatst. — V I I I
Streepvaren.
c. Dé vruchthoopjes lijnvormig, geplaatst tusschen de
zijdelingsche aderen en daarmede evenwijdig. De
dekvliesjes tegenovergesteld, boven het .vrucht-
hoópje openberstende. ;— I X Hertstorg.
d. De vruchthoopjes lijnvormig, langs den rand van het
loof .geplaatst. Het vruchtdragend loof van eene
andere gedaante als het onvruchtbare. —f X D vb-
BELIiOOF.
e. De vruchthoopjes lijnvormig, langs den rand van
het loof geplaatst. Het loof e'e'nvormig. — X I Rand-
varen.
I Onderafdeebng. Ophioglosseën Brown.
Zaaddozen eenhokkig, aan den voet vastgegroeid, bijna
kogelrond, lederachtig, dof, zonder ring, zonder vaten, som-'
wijlen zamerigegroeid, half tweekleppig, Brown.
I I . Adderstong. Eene eenvoudige tweerijige aar, bestaande
uit ongesteelde zamengegroeide, overdwars
openspringende zaaddozen. Spr.
8. gemeens Adderstong, met eirond loof. DC: et Dïtby.
Eene zeer penvoudig gevormde plant,"bestaande uit een
enkel eirond loof en eene enkele lijn-elsvormige aar.
Adderstong, SpeerHruid, Christi-lancet', Natertongen. G.
PI. In de duinvalleijen Lij ’s Ilage en het huis tc Brederode
bij Haarleni, en in vochtige landen bij Zutphen en Zwolle.
G. In de vochtige duinvalleijen tusschen Overveen en Zand-
voort. E. en vH. Bij Heino in Overijssel. D.
I I I . Maankruid. Eene zamengestelde aar, de zaaddozen
kogelrond, gescheiden, half tweekleppig, nagenoeg
aan de zijden openberstende, ongesteeld. Spr.
g. trosdragend Maankruid, met een alleenstaand gevind
loof, met maanvormige vinblaadjes. DG. et Duby.
PI. In de duinvalleijen, veel achter het Joden Kerkhof bij
’sHage. G. Tusschen ’sHage en Leiden. Verm. ! In de vogelenzang
bij Haarlem. Kops. Te Ubbergen bij Nijmegen. B !
II