im
149 Dicranum.
P l. In de moerassen. G.
i 36. bleekblaauwe Gaffeltand, getakt, eene digte zode
vormende, bleekblaauw van kleur, de bladen eirond-lancet-
vormig, ongenerfd, bolrond, naar alle zijden opgerigt-open-
staande ; de zaaddoos eirond-hellende, met een eenigzins
kropvormig aanzetsel voorzien, bet deksel lang-gesnaveld.
Mabtius. , l
Zij verschilt in houding geheel van de overige soorten van
Gaffeltand, ja stelt ons genoegzaam een Veenmos voor; van
boven is hare kleur bleek-blaaüw, van onderen meer witachtig
; de stengen zijn bros. — : Wij hebben baar nooit met
vrucht aangetroffen. — Zij brengt buiten twijfel veel toe tot
de vorming der Turft**).
PI. Op veenachtige heidegronden zeer algemeen door het
' gansche land; in de bosschen echter iets zeldzamer. —
Wijlen de Heer J. van Spijk, V f.rmftti.f.n heeft vruchtdragende
exemplaren van deze soort bij *s Gravenhage gevonden
en mij medegedeeld, vbj!.
i 3^. paarsche Gaffeltand, met de steng opgerigt, getakt,
met slanke takken, de bladen openstaande, eirond-lancet-
vormig en gespitst, met eenigzins omgeslagen en gaven rand,
door uitdrooging kronkelende; de zaaddoos eirond-langwer-
pig, ten laatste eenigzins gekromd en gesleufd, bet deksel
kort, kegelvormig en eenigzins stomp.
Door de vorming ,van den binnenmond nadert deze soort
reeds aan het geslacht Tweelingtand. Zie Bridel t. a. pl.
PI.
(**) In de maand Mei i 83o en April 1832 heb ik , in de nabijheid
van het dorp Haren bij Groningen , kleine pakjes of kussentjes
blaauwachtige draden , bijna aan het uiteinde der takjes van dit
Mos, gevonden , welke draden veel op eene soort van Conferva
geleken ; welligt hetzelfde , waarvan Bridel t . a. pl. bl. 409 gewag
maakt. vil.