
Osmunda. 15 Gymnogramme.
II Onderafdeeling. Osmundaceën Brown.
De zaaddozen zonder rin g , vaatachtig-netvormend, aan den
top straalvormig of ongelijk gestreept, aan de eene (meestal
aan de buiten-) zijde overlangs openberstende. Brown.
I V 7. PijUimvaren. De zaaddozen kogelrond, gesteeld, net-
1 vormende, met een doorschijnend bultje op den rug,
zijdelings openberstende, in eene pluim ofaandenrand
van het loof geplaatst. Spr.
io. groote Pluimvtiren, met een tweemaal gevind loof,
met lancetvormige, eenigzins fijngezaagde, aan dên voet hartvormige
vinblaadjes; de pluim eindelingsch, van Boven ongelijk
zamengesteld, van onderen als vinblaadjes verdeeld. D.
Het eerst uitkomende loof is onvruchtbaar, het later uitkomende
wordt weldra smaller en gaat over in eene vruchtdragende
pl'uim.
TVater-Paren, groote Varen. G.
PI. Aan donkere vochtige kanten der slooten in Hulshojrst,
Hierden, Tonzel en elders-. omtrent Harderwijk; bij Naarden;
Zwol; bij de Mickelhorst buiten,Groningen. G. Bij x
Balk en op meer plaatsen in de wouden van Friesland. M.
Te Ubbergen bij Nijmegen. B! Aan de Bild bij Utrecht; in
het Roekebosch bij Steenwijk; te Haren en Paterwolde nabij
Groningen. vH. Bij het Heerenveen. Bhuinsma. Bij
Zwolle en Heitïo in Overijssel. D. Te Ootmarsum in Overijssel,
Grollo en Rolde in Drenthe; Mq.
I II Onderafdeeling. Polypodiaceën Hookek.
De-zaaddozen eenhokkig, omgeven van eene geleedde veerkrachtige,
overlangsche, meestal onvolledige ring, overdwars
onregelmatig openberstende. Brown.
! V . Naaktstreep. De zaaddozen geplaatst op de gevorkte
aders van het loof. Geene dekvliezen. Spr,-
i i . geschubde Naaktstreep, met vindeelig loof, de slippen
overhoeksch, ineenvloeijende, stomp, aan de. onderzijde digt
geschubd. DG. et Duby.
PI. Inlandsch volgens Boerhaave. Te Paterwolde bij Groningen.
P. W. Korthals!