
X I . Randvaren. De vruchthoopjes lijnvormig, doorlopend
, langs den rand geplaatst. Het uit den rand van
het loof gevormde dekvlies opent zich /naar de binnenzijde.
Spr.
a3. adelaars Randvaren, met de takken van het 3-deelig
loof dubbel-gevind, met nagenoeg ongesteelde lancetvormige
gaafrandige vinblaadjes, waarvan de onderste vindeelig zijn t
met langwerpige stompe slippen; de steel geheel onbehaard.
Spr.
V%ren TVijfke. G. loomachtig Varenwijf ke. M. adelaars
Randvaren. Bat.
PI. Overvloedig in de bosschen op vele plaatsen; ook in de
duinen bij Bennebroek, Egmond en elders. G. Veel in de
wouden en op heidevelden in Friesland. M. Bij Nijmegen.
B ! Op verscheidene plaatsen in de duinen bij Haarlem;
bij de Bild, Zeist, Baarn en de lage Vuursche in de prov.
Utrecht; te Rheedeen Rozendaal bij Arnhem; hier en daar
in Drenthe, en in de Scharnier in de prov. Groningen. vH.
(in de Flora Batava.) Bij Denenkamp en Ootmarsum in
Overijssel; bij Dalen, Zweloo en Koevorden in Drenthe.
Mq. Bij Raalte in Overijssel. D.
Rang III. WORTELZADIGEN.
De deelen der vruchtmaking aan den wortel geplaatst, bestaande
uit eenen bijna kogelronden, niet openberstenden,
lederachtigen of vliezigen vruchtbodem, in e'en of meerdere
hokjes de deelen van beiderlei kunne (?) en daarna talrijke
zaden bevattende. — Het zijn waterplanten. DG. en Duby.
Onderafdeeling Marsileën. DG. en Duby.
De vruchtbodem lederachtig, dik, niet openberstend, van
binnen door vliezige middenschotjes in vele hokjes verdeeld.
In ieder hokje zijn tweederlei organen aan dê wanden vast-
gehegt: eenigeh hiervan zijn minder talrijk (vruchtbeginsels of
liever zaden)^, met een dubbel bekleedsel, waarvan het
buitenste dóórschijnend is en door vochtigheid opzwelt, het
binnenst hard en lederachtig is, met het zaad in eene ge-
leiachtige stof bevaf en geheel onvereenigd; de andere organen
zijn talrijker en jvertoonen zich als vliezige zakjes, door
/ voch