De Jungermanniapubescens, eene op deze zeer gelijkende
soort, doch welke bij ons nog niet is gevonden, verschilt van
de gevorkte Jungermannia door het aan alle zijden zachtbe-
haarde loof.
PI. Op de schors van boomstammen zeer algemeen door bet
gansche land.
198. bladbloeijende Jungermannia, met het loof neder-
liggende omgekeerd-eirond of langwerpig, gelobt, met golvende
en gegolfde lobben, nagenoeg ongenerfd, van boven
vruchtdragende, de kelk klokvormig, met slippig-getande
opening. Martius.
De geheel gevormde zaaddoozen blijven gedurende den
winter in het loof verborgen, doch komen in het midden van
Maart of in April voor den dag.
PI. Op vochtige, steenachtige plaatsen. G. Op vochtige
digtbeschaduwde plekken (even als de Marchantia) aan
de Bild bij Utrecht; in het Haagsche bosch; te Haren bij
Groningen. vH. Bij Utrecht. L. Marchand. Te Pater-
wolde. Mq. en D. Harendermolen bij Groningen; te Assen.
D. Bij Ootmarsum. Mq.
igg. vleezige Jungermannia, met het loof omgekeerd-eirond
of langwerpig nederliggende, gelobt, nagenoeg ongenerfd,
de lobben gegolfd, aan de onderzijde vruchtdragende,
de zaaddoos digt Bij den rand voortkomende. Martius.
PI. Op vochtige, lage plaatsen van heidevelden, als aan het
einde van de hobge Sijpel bij Harderwijk. vG. Te Ootmarsum
in Overijssel. Mq.
200. veelspletige Jungermannia, met het loof nederliggende,
bijkans dubbelgevind, ongenerfd, met de lobben naar'
den top toe verbreed; de zaaddoos uit de onderzijde van den
rand ontstaande.
PI. Op vochtige zandgronden tusschen Groningen en het na-
, bijgelegene Eelderwolde. Mq.
201. Blastuê’s Jungermannia, met het loof getakt, gegaffeld,
nederliggende, bijkans generfd, de takken langwerpig,
stomp