
 
        
         
		Wegens  de groote moeilijkheid der  onderscheiding van  deze  
 én  de vorige soort,  laten wij hier eene vergelijking van der-  
 zelver  deelen volgen : 
 In de verbreede  Junger-  
 mannia is:  t  
 de houding grooter,  
 de  bladen  groenachtig-zwart  
 of bruin,  nagenoeg zonder  
 glans, 
 de  steunblaadjes  eirond,  2-  
 spletig, 
 de  oortjes  eirond,  2-spletig ,  
 genoegzaam  ongesteeld,  
 de  kelk  zijdelingsch  en einde-  
 lingsch,  met getanden,  ge-  
 tepelden rand. 
 In de zwartachtige Junger-  
 mannia is: 
 kleiner,  smaller Vooral,  
 zwartachtig,  glanzend, 
 eirond, uitgerand, 
 niervormig,  gesteeld, 
 eindelingsch,  glad,  driekantig, 
   3-spletig, met gezaag-  
 den rand. 
 178.  breedgeleedde  Jungermannia,  met  de  steng dubbel-  
 gevind ,  opgaande ,  de  bladen overeenliggende eirond-rond-  
 achtig ,  stomp ,  gaafrandig  ,  de steunblaadjes  ongelijk ,  zelden  
 1-  of  2-tandig 5  de  kelk  3-kantig,  3-spletig,  zijdelingsch. 
   -  , 
 PI.  Aan een wilgenstam hij  Jutphaas.  dG.  Bij Nijmegen. B! 
 179.  drielobbige Jungermannia,  met de steng  opgaande,  
 eenigzins  getakt,  wortelende,  en rankmakende ,  de bladen  
 overeenliggende ,  horizontaal,  bolrond ,  langwerpig-vier-  
 hoekachtig ,  van  voren  ongelijk  3~4-spletig ,  doch  overigens  
 gaafrandig;  de  steunblaadjes  vierhoekig,  2-4-spletig.  Mar-  
 tius.  • 
 PI.  In  het  Puttensche  bosch  en  aan het Heerepad bij Harderwijk. 
   vG. 
 180.  varenvormige  Jungermannia,  met  de  Steng  opge-  
 rigt of opgaande ,  getakt,  de bladen eenigzins  overeenliggende  
 ,  sehuinS-omgekeerd-eirond  of  rondachtig ,  getand ;  de  
 kelk langwerpig,  zamengedrukt  en getand. 
 Zij  wisselt  met  genoegzaam  gaafrandige bladen af. — Zij 
 munt