
 
        
         
		211 
 PI.  Op  veenachtigèn  heidegifönd bij  de Friescbe palen niet  
 ver van Marum in de prov.  Groningen.  vH.  Bij Harender-  
 molen. Mq.  D.  Bij Assen. D.  Bij  Ootmarsum op  vochtige  
 heidegronden. Mq. 
 ig 3 .  haarfijne  Jungermannia,  met  de  steng  kruipende  
 opgaande,  getakt,  de bladen verwijderd,  bijkans  regtstandig  
 eirond-vierhoekig, tweespletig, de inham en de slippen stompachtig, 
   de  slippen  eenigzins  uiteen wijkende;  de bladen bij'  -  
 den  kelk  röndachtig  3-/j-spletig  aangedrukt,  eenigzins  gezaagd; 
   de  zaaddoos  eindelingsch,  de kelk eirond,  geplooid,  
 met de  opening getand.  Lindenberg. 
 Eene  zeer kleine plant.  De stengen bijkans rolrond, aan den  
 top  iets  verdikt,  in  de  Vruchtdragende plantjes met digt bij-  
 eengeplaatste,  zeèr kleine bladen,  welker  slippen stompachtig  
 zijn.  —  Zij  verschilt van Aefijngepunteen toebuigende Jungermannia  
 ,  onder  anderen  ook  door  de  zeer kleine ruitjes  
 der cellen.  vH.  J 
 Wij  hebben  dikwijls de bovenste bladen van eene dónker-*  
 bruine  kleur gezien. 
 PI.  Op  eenigzins  vochtigen én beschaduwden heidegrond te  
 Haren bij Groningen.  vH.  Bij  Harendermolen.  Mq.  en D.  
 Tusschen  Zweeloo  en  Dalen ïn Drenthe;  bij Ootmarsum,  
 Noorddoringen  en Denenkamp in Overijssel. Mq. 
 194.  kogeltjesdragende  Jungermannia,  met  de  steng ne-  
 derliggende,  genoegzaam  onverdeeld,  de  bladen  met  twee  
 toegevouwene lobben, waarvan de  onderste  eirond is en gaaf-  
 randig  of  tweetandig  aan  den  top,  de bovenste zeer  klein,  
 spits  en  opgaande;  de  zaaddoos eindelingsch,  de kelk eirond  
 en geplooid,  de  opening zameugetrokken en getand.  L in d e n - 
 BERG. 
 Op de toppen der bladen ziet men  dikwijls  zeer kleine gele  
 kogeltjes  (knoppen?),  welke wij in  de maand September zeer  
 fraai  hebben  mogen waarnemen;  doch in  de maand Maart te  
 vergeefs gezocht hebben. 
 PI.