
 
        
         
		De  knoppen  of  zoogenaamde  mannelijke  bloemen  
 zijn,  of kopvormig,  of schijfvormig;  dan  eens  
 in  dezelfde  plant  als  de  zaaddoos,  dan weder in  
 eene  andere plant. 
 Aanm.  In  navolging  van  den  naauwkenrigen mos-kenner  
 Ol.  Swartz  en  den  beroemden  Decandoele ,  hebben  wij  
 bet  geslacht Bryum van  deze schrijver-s  in  zijn  geheel  en  zonder  
 verandering  aangenomen,  niettegenstaande het door anderen  
 ,  alleen  naar  de  verschillende  gedaante  en  plaatsing  
 der  zoogenaamde  mannelijke  deelen  (of knoppen)  in  onderscheidene, 
  geslachten ,  Mnium,  TVebera,  Bryum  enz.,  gesplitst  
 was.  *  i 
 De  vruchtsteel  is  eindelingsch  ,  zeldzaam  door  de weder,  
 uitgroeijing  der  steng  zijdelingsch.  De  zaaddoos  doorgaans  
 bellende of knikkende. 
 I !  3 
 | | |  jj  I 
 Sleutel der soorten. 
 De bladen gaafrandig. 
 A.  De  onvruchtbare  takken kruipende  
 dige Knikvrucht. 
 De  onvruchtbare  takken  opgerigt.  
 De bladen  niet haardragende 
 • 97  stippelbla- 
 B 
 0----..,  eirond. 
 De  bladen aan  den  top zilverkleurig —  88 zil-  
 verbladige Knikvrucht. 
 2.  De  bladen groen —  89 rolronde Knikvrucht.  
 fi.  De  bladen in  eene haarvormige  spits  uitloopende.  
 x.  Het  deksel  gespitst —  93 haarbladige Knikvrucht. 
 2.  Het  deksel  mamvormig  —  95  zodevormende  
 ’  Knikvrucht. 
 y.  De bladen els-borstelvormig,  nagenoeg gaafrandig.  
 De  zaaddoos  peervormig  —  100  peervormige  
 Knikvrucht. 
 De  bladen  aan  den top  flaauw-getand.  De zaaddoos  ge-  
 sleufd — 91  moeras Knikvrucht. 
 III.  De bladen meer of minder gezaagd. 
 A.  De  onvruchtbare  takken kruipende. 
 <*.  De  zaaddoos  eenigzins  ongelijk.  De bladen  zeer  
 groot  en  roosjesvormende — 90  roosjesvormende  
 Knikvrucht.  
 p.  De zaaddoos  gelijk. 
 i .  De  vruchtsteel  alleenstaande  —  98 gespitste  
 Knikvrucht. 
 II 
 u .   \ 
 l i i  I