
 
        
         
		39 Hypnum. 
 X IV .   Dekmos.  De zaaddoos langwerpig of eirond, meest  
 hellende.  De  binnenmönd  du£held:  de  buitenste  
 bestaande  uit  iö.  spitse  aan  den top vrije  tanden,  
 nagenoeg  even  groot  als  de  binnenmond;  de bin-  
 nénmond  is  een  gekield-gesleufd vlies,  in  16 gave  
 of  doorboorde  slippen  verlengd ,  met tusschenge-  
 plaatste haarvormige wimpers.  Mart. 
 De in  de oksels geplaatste knoppen zijn of in  dezelfde  
 plant als.de zaaddoos voorhanden,  of, meermalen  
 nog,  in  een andere plant. 
 Aanm.  Een geslacht dat,  zoo het wel daargesteld is,, zeer  
 met  de  Natuur overeenkomt.  De  ongelijke (**),  uitgerekte,  
 hellende,  zaaddoos,  de  zijdelingsche  vruchtsteel  en de bijna  
 altijd  getakte  stengen  onderscheiden..hetzelve zeer goed.  De  
 Dekmossen  munten  boven  schier  alle Bladmossen in grootte  
 en fraaiheid van gedaante uit.  - 
 Zij  groeijen op  de  aarde,  in het water,  op boomstammen,  
 zeldzamer  op  de  steenen,  en  worden, doorgaans  in  kleine  
 zbden  bij  elkander  gevonden.  Zij  vormen hunne  zaaddozen  
 gewoonlijk  in het voorjaar en rijpen dezelve  in den zomer en  
 den herfst.  Allen zijn,  zoo  wij  ons niet bedriegen,  overblijvende  
 plantjes. 
 Sleutel der soorten. 
 Iv^De  bladen  tweerijig,  of .regelmatig  in  /parijen  overeen-  
 liggende. 
 :  A-. 'Dmsteng, onverdeeld of bijna onverdeeld. 
 a.  De  bladen tweerijig,. gaaffandig —  3o losch Dek- 
 "  mos.  .  ■ 1 ■■■■•■'.<.  !ï. 
 b.  Dè ibladen  tweerijig,  fijngezaagd  -—. 32 Sïlesisch  
 Dekmos. 
 '  c.  De 'bladen  vierrijig,  gaafrandig  —  3 1 Jijngetani  
 Dekmos. 
 B.‘ De  steng  getakt. 
 IÉ  v  .  •  a. 
 (*■*)  Onder  eene ongdijke zaaddoos verstaan wij eene zoodanige,  
 waarvan  de  eene  zijde langer is dan de andere.  Dit is een hoofdkenmerk  
 der  Dekmossen,  uit  welk geslacht alle soorten,  die deze  
 gedaante  der  zaaddoos  niet  vertbonen ,  éigenlijk moeten worden  
 uitgesloten.  Dit  is  ook  het  gevoelen  van den beroemden Bbidel ,  
 die  alle de soorten met eene meer of min gelijke zaaddoos als Hypnum  
 myosurum en  andere ,  om deze  reden in een'afzonderlijk geslacht  
 ïsothecium  (gelijke zaaddoos) vereenigt ;  welk geslacht echter, 
  naar het gevoelen van dieij beroemden Natuuronderzoeker, meer  
 als een ondergeslavht moet beschouwd worden.