Ml ' I
I' i I
^ if.
I ' M ' , .
h ••
r i f '
G E E S T
lichaam , zo ¿M ry op ¿encn tyd d'enllig
z y n tot twee byzondcre wcrkingen. Daar en
boven indien icmand op de duurznamlieid
gertcid is, is 'er nicts bcter dan vcllen , dew
y l men dusdaanige Rokken raenigmaal zyne
Klein-necvcn cot crfgocd kan nalaaten.
D e Natuur zclfs toont ons de voetilappen
van deze eenvoudigeklecdingegenoechzaam
aan. V oor eerll ten opzichte van den Menlch,
d i e dc bloote huydheef t tot bcfchiutingevan
7 y n lichaam, doch nief genoech c m zichzelven
daar mede voor de toevallcn en veranderingen
der lucht te bedckken, maar de
D i e r e n kiiniien zieh met hunne eigen ruyge
Vellen befchuttcn en verwannen. Hct ong
e d i e n e zelfs heeft hct raecilendeel zyne
hoorcns en fchelpen om zieh to bedekken.
Ja de Aardgewallchcn hebben hunne binden
om de Bioemen en de Vmchten te bewaar
c n en v envarmcn, voor de aanvallendeguur
e winden $ de Boomen hebbcn hunne
fchorlTcn tot befehuttinge; ja de \'illcnzejis
hebbcn hunne fchubben ten meellendeele als
tot een dekkleed 5 dus vereifcht de noodzaak
e l y k h e i d geen fieraad of oppronking e : bygev
o l g , als vvy de zaake weJ inzien, kan icder
L a n d a a r d genoechzaam zyne eigen kleeder
e n , naar degcmaatichtheidderluchtftrecke
daar hy onder gelegen is, vervaardigen. De
N o o r d f c h e Landen hebbeh hunne Daiten,
B e e r e n en VolTchen om de inwoonderen met
hunne vachten te kleeden voor de fcherpe
k o u d e ; de gloeijende Weilerfchen brengen
V o g e l s v o o r t , met wier pluymen de wilde
Landbevvoonders zieh mcer verfieren dan
b e d e k k e n .-anderen z y n weer onderzulkeene
verbrande luchtibeek gelegen, dat z y geene
k l c e d e r e n kunnen vcrdragea, dan alleenig
v o o r zo veel noodig is om hunne fchaamte
te bedekken ;liier uyt isgenoegt c bewyzen,
dat icder huysgezih op zieh zelfs zyn eigen
Kleermaaker en Hontvvcrker kan zyn , zo
men alleen de belagchelyke Mode uytfluyt.
D e Keizer AuguÜus had, volgens de getuyg
e n i f l e van Suetonius in des zelfs Levensbef
c h r y v i n g e C . 5 3 . d e z e volgende fpreekwyze:
£eu koitelyk cn of^ opgefchikt gewaad is de
ßandaard der Hoovaard'tgheid cn een broed-neß
van f'Feelde.
Z c d e r d dat de zwakheid onzes lichaams
E L Y K E
tot cenc allerteerile gevocligheid overgegaati
i s , en ons vernuft -¿ich tot allerlei nieuwe
vindingcn hceft laten vervocren, is ook al
het goed geliruyk cen misbruyk geworden
onder den naam van Mode; de b'envoudiglieid
is in O n g ema k , de Gerullhcid in Hoog-;
mocd en Overdaad vcranderd, en de Neder
i g l i e id door ccncn ingübeelden Waan vcrireedcn
. Z e d e r d dien tydlieeft men verfcheid
e onrechtmaatige fciiattingen beginnen af te
v o r d e r e n van verfciieide iicliaamen , als de
ingevvandcn der Aardgcwai len,dc Wollevan
d e Schaapen, de Z yde van de Wonnen, ja
z c l f s van de Spinnen, leder Landaard ftryd
om pracht in KIcedercn, dus verre. dat de
eene den anderen alles afziet ennaar-aapt.en
c l k daar door als d e m e e ü e wi l weezenj ja zelfs
gaan zommigen zo verre , dat z e door deze
laffe navojginge Slaaven van elkanderen worden.
Men ziet dat ganiche Staaten, Mannen
en V rouwen, als om ecne zaake van vcel aang
e l e g e n h c i d , flryden cn twiilen omdenprys
w i e de belle opgei'chikt is. Dus zyn Mams
verwaande nakomeiingen van tyd tot tyd en
van trap tot trap van de eerlte Eenvoudigheid
afgeweeken.
Het is myn dunkens niet waarfchynelyk,
dat iemand metzekerheidzoude kunnen zegg
e n , dat J ä a m voor den Val G O D E ilachofferhande
gedaan heeft; echter is zulks wel
te v e rmo e d e n , en fchynt zel f s u y t d c H , Schrift
afgeleid te kunnen worden, d cwyl het ander,
zins cen enkcl d raadzel zoude weez cn, hoe
die Becfte-vellen, waarvan de HEERE
dam cn ¡yneti ayve rokketigemaakt heeft, in
' t Paradys gekomen waren: 't en waaremen
w i l d e vooronderflcllen, dat G O D zelfs dcze
B e d i e n gedood en het vcl afgehaalthad; dcw
y l het onmogelyk fchynt te w c e z c n , dat'er
rokken -van veUcn zouden gemaakt zyn zondcr
dat 'er alvorens Beeiicn geilacht waren
H e t is insgelyks wel te d enken, dat demenf
c h c n v o o r den algemeenen Z o n d v loed vieefch
van geflachte Beeilen gegeten hebben : te
m e c r , om dat het in voorige tyden zo wel
als hedendaagfch een gemeen gebruyk gew
e e i t i s , dat d iegenen, die het Altaar bedicnden
of het Üfiervee Üachtten, van hc£
A l t a a r , dat is, van het ölachtoßer leefden.
Jn welk een iiaaren fiaat zou V fierffelyk Geflacht
Steeds zuchien, bad ons GO'D geen klcederen gegeevenX
Nu brandde ons 't Zonnelkhtj dan deed dc Koude om beeven '^
Men ¡ehrikte voor den dag, men fihroomde voor den nacht.
Maar 't Kleed en Ljskzel 't geen ons dskt ^ en dat wy draa^en
Bekt om over Haie of ßUe Kat te klaageu.
P R I N T .
'5 t:I
TAB xxxin
G K j i r . s i s c^ip.IV.V.4.J.
T a i n l i n f t iven. s T . i v i a i A piilleiw
I . ' ^ ' t ^ ^ ^ l ' t s eitf-ivDt..«.
^ e r i ' O f t t t ^ u i V nctititf ^ t t t - -