m
ú
Ji'f
II
' iii 1
iii>
IW
f1» i "iKll"h: 'Iii'
h ' ' I i '
62 G E E S T E L Y K E
Gcluygen hier van l y een grootc menigte
ondcr heii, die voorgeeven , dat de blang
voor den Val recht op haare pooten,als een
Knmeel, gcloopen heeft, opwiens ragge,20
v,y z e g g c n , Samae/, dien zy meencn den rechten
ve'rleider van Eva geweell: t c zyn, zoiide
gcrcden hebben- Anderen bewceren, dal
de Slang eertyds ten minllen op twee, of
oük moogclyk vvel op vier poocen gegaan
h e e f t , maar dat die fchdinfch Dier, als her
a r g i k onder alle twe e - en viervoctige Dieren
naderhand verminkt en voereloos is gevvordeiv
Waarom zou dan iemand 00k niet
moogen zeggen, dat haar de fpraak , daar
zy voor de overtreedinge van GODS gebod
mcc begaaft was, ten zelven tyde benomen
is geweel l , dewyl men nergers leeil, dat 'er
ooit na dien tydeenigeSlanggefprokcnheeft,
cn allen die van haare zoorte noch hedendaagfch
fpraakeloos zyn. Waarom, zcg ik,
indien het eene n.uuurelyke Slang, en bygevolg
een machteloos cn onbekwaam werktuy'g
om den Duyve! ce kunnen wederlhan,
gewceil is, hseft G O D den Menfche , die
zyn eigen meeiler was, dievocten, banden,
iinnen'en ooren had,de fpraake niet benomen?
Hy is iramersdie gcne geweeth niet
de Slang,die op zyne voecen bydenverbooden
Boom gekomen is, die met zyne banden
de vrucht afgeplukt, met zyne ooren
toegeUiyllert, en met de Slange, die hem
t02fprak,eene zamenfpraakegehoudenheeft.
Om wat reden zyn de twee- of viervoetige
Draaken, indien 'er dusdanigen gcvonden
worden, ofzoniet, die ten rainften by de
Konftenaars zo afgemaald worden, medevry
van deze ilraffe ? waar toe is het noodig, na
iiet volraaakt en wel geeindigd werk der
Scheppinge»eenenieuwe zoorte van fchepzelen
voor den dag te haalen, dat vvegens de
heelmaakende deelen, waar uythet ce vooren
in zyn heheel beitond , t'eenemaal hervovmd,
en door 't wegneemen der voeten
kraypcnde zy? Daarenlxiven indien men met
aandacht opde wezentlyke gelUItederSlangen
leiten wil, xal men buyten twyfFel bevinden,
dat by hun langwerpig en buygzaam
lichaamgeene voeten palTen, veel min, dat
twee of vier pooten zouden genoech weev.
en; verre van daar, dat'er zelfstwintig genoech
zouden zyn voor dusdanigcn , als
'J^hi/oßf-artis voor den dag haali, die, volgens
zyn zeggen, derlig vademen lang zyn.
Gelvkerwys het viervoetig Gedierte niets
tot'behoudenilTe zyns leevens oncbreekt,
fchoon het geene vleugelen heeft: zo word
'er insgelyks niets meer tot gemak en welfland
eener &lange vereifcht. fchoon zyvoeteloos
is, en op haaren buyk kruypen moet}
dewyl zy met eene genoechzaam fnelle beweeginge
Over al heenen kruypende, haaren
koil en nooddrui't zoekt, kruypende längs
muuren cn boomen opklimt, en kruypende
naar haare fchuylpiaatzen te rüg keert. Indien
iemand vraagt, wat zoort van Slangen het
eigenilyk gewceiUs, dat den eerften Menfche
verleid heeft, zullen hen Bonfrere en
Deirto tot antwoord geeven, dat het een Adder
geweert is 5 Tererms zal met een zekere
zoorte van Slangen voor den dag koomen,
welk in 't Latyn ^cftde, en in 't Nederduyifch
Spinne-Muys genoemd word. Eugubitnis zal
den zogcnaamden Baßlisk, cn Magtis den
Draak bybrengen. Wat hier van zy ; dit
evenwel is het allerzekerlle, dat , indien men
by dcduydelyke uytdrukkingeder H. Schrift,
in dit geval niet blyven wi l , het ganfch onzeker
cn twyffelachtig is, wat Dier de rechte
verleider geweeil zy: en dat alle en icgelyke
gcvoelens van diegeenen. die daar over
gefchreven hcbben,niet dan enkelde giffingen
cn dgenzinnige raadzels derSchryvers
zyn.
Dewyl het gevoelen van 'Didymus Caten.
wegens de i)lange heel byzonder en
zeidzaam is, mag men het zelven hier niet
wcl ililzwygende voorby gaan. Deze Schryyer
zegt de Slange voetekos gefchapen te zyn
geweeil, maar door toedoen des Duyvels
voeten te hebben gekregen, welken zy naderhand,
uyt krachte van het vonnis des opperften
Rechters, wederom verlo oren heeft.
Hoe komt den oordeelkundigen Lezer dez
e ilelling.voor? voor my, ik vindze heel
byzonder, te weten heel onaardig en belagchelyk.
W aar toe had de Slang voeten van
noode, dewyl'¿y die gemakkelyk miffen, en
echter den Menfche verleiden kon? waarom
motilen die gcw-aande voeten door GODS
bevel weggenomcn worden , die van zieh
zelfs buyten twyffcl zouden verdweenen z}-n?
Hoe zoude in dit geval de H. Schrift de vbeteloosheid
der Slange eene ilraffe kunnen^
noemen, dewyl zy enkelykvooreenigentyd
door de kracht des Duyvels hervormd geweeil
zynde . weder in haaren voorigen en
gemakkclyken ilaat herilelt was? Hoe, of
door Wien kwam de booze Gecil aan zulke
macht, dat hy Slangen-voetcn kon maaken,
en aan haare boril aanpaflen ?
Het Hebreeuwfch grondwoord Gachón
beduydniet alleenden Buyk o f t onderlyf,
maar 00k de Borfl; hier van is 't, dat men
in de Griekfche vertaalinge der L X X Overzettcrs
leeil, op uwe Borjk en op wissen Buyk.
Het een en het ander is wel te verilaan, want
de Borrt der Slangen is 00k de ßuyk, en de
liuyk is de Borft. Daarenboven, dewyl zy
geen middelrift hebben, mag de uycgeholtheid,
die zieh van hun hoofd af tot aan den
Ilaart toe uytílrekt, om de zelve reden de
Buyk en de Boril genoemd worden.
Het ander deel der tocgelegde Slangcilraffe,
is naar den letcerlyken cn uytdrukke
N A T U U
kelyken zin der H . Schrift, ßofz.ult gy ett€
R K u N D E. 63
men genoegzaam zien en bcdavtcii, alle deze
H alle de dagen wws leevevs. Maar hoc zal
men deze uytdrukkinge heil verilaan? Want
7.0 dra gaat men de Natuure zelfs niet naar,
o f men bevind aanilonds , dat eene ilraf
van dien aard,ten opzichte van eene Slange,
byna van zelfs in rook verdwynt,often minile
ganfch oneigen,om den naam van ilraife
t c v o e r e n , fchynt te weezen. Allen, die eenigzins
denaardder Slangen kennen, weeten
wei, dat het een Ongediert is, het geene
allerlei cetbaare dingen rot zyn voedzcl
gebruykt, dewyl de dagelykfche ondervinding
genocchzaam leert, dat de Slangen allerlei
vruchten, brood, zemelen, vleefch
en raeér anderen vrcemden koil, met één
vvoordal wat hcn voorkomt, eeten, hoewel
het meermaalen gebcurt, dat zy onder het
eeten van diergelyke fpyzen, ook wel eenig
ilof of Zand in-zwelgen ; het gene voorzeker
niet heelvreemd moetfchynen, dewyl
dit alle andere Dieren nietmin, dande Slangen.
eigen is. Hoewel de Aarde, inzonderheid
op zieh zelfs alleen en buyten alle
andere om- of byweezende lichaamenaangem
e r k t , geene voedzaame fpys is. echter
moet men bekennen, dat zy, gezamentlyk
met de onbekende en verhoole deekjes, die
in haar befloten zyn, aangemerkt zynde, de
algemeene Mocder en Voortbrengiler van
allerlei voedzaame fpyzen, en de vruchtbaare
Voediler der AardgewaiTen is. Bygevolg
dan, wanneer eene Slang by geval eenige
Aarde mögt in-zweigen, zo ilokt zy ten zelven
tyd eenig voedzaam llym ofvettigheid
in, welk voor al tot zonderling voedzel en
aankweekinge der Aardgewalfen verilrekt;
insgelyks krygt zy onderwylen menigvuldige
zaaden, die in de Aarde verborgen zyn, en
eene menigte van kleine worieltjes, vezeltjcs
en ontallyke onzichtbaare diertjesin'tlyf,
waar door zy genoechzaam voedzel tot onderhoud
haars levens krygt ; verre van alleenlyk
van 't cnkeld eeten van Stof en Aarde
te mocten bcilaan. Daar en boven kan
men niet onckemien, dat 'er vry raeér Stofen
Aarde-eeters onder het Ongedierte, dan
de Slang alleen, zyn, als onder anderen de
Pieren. Aardworn.en, Schorpioenen, Mollen
cn meér andere diergelykcn, die insgelyks
hun voedzel in de duyilcre ingewanden
der Aarde zocken, üp wat wyze wil men
dan ilaande houden.dac het S;of- en Aardeeeten
eene toegelegde blange-Ilraf zy?
Uyt het gene zo evcn en hier boven van
de Slange gczegt is, enverdcrs uyt haare argliüigheid,
uyt dezamenfpraake, die zy met
Eva gehad heeft, uyt der zelve ongegrorde
en belagchelyke dagvaardinge voor de Rechtbank,
en eindelyk uyt de zwaare vervloekinge,
die deSchepper,volgensdeH.Schrift,
over haar zoudc uytgefproken hebbeh> kan
hoedanigheden cn eigenichippcn van dusdanigen
aard tc weezen, dat men dienaauwlyks
aan eene natuurlykeSlange, r.onderv.m
het rechte fpoor der billykheid afgeweken te
fchynen,zoude kunnen toevoegen.maar wcl
aan die zinncbeeldige en zogenaamde Ottde
Slange, dat kwaadaardigcn Heiich gebroed,
dat inood en verderftelyk Dier, ik zeg den
boozen Geeil, die onder dien naam van
G O D vervloekt en onderdrukt is geweeil,
vernederd toc in den afgrond wegens zynen
voorigen wcliland, die eeril Hemelfch cn
Gelukzalig was, maar nu met de Helfche
duyilerniiie en eene eeuwigevevbanninge van
G O D S Aanfchyn verwiHelt is: vernederd
wegens Verlland en Wille, waar mede hy
eertyds niet dan Goddelyke en Hcmelfche
zaaken betrachtte, daar hy nu in tegendeel
om Aardfche en verfoeijelykc dingen denkt:
vernederd wegens alle zyne andere Geellclyke
en verhevene hoedanigheden i ontblonc
zynde van de Waarheid, Wysheid en Heiligheid,
waar mede hy te voren verlierd en
bckleed was; vernederd, ja t'eenemaal ondergedompeld
in den modderigen poel der
verdurvenheid, waardig zelfs wegens zyne
Werkingen geilraft en vernederd te worden,
waar doorte verilaan is, dat hem alle macht
en vermoogen benomen zy. APOC. XII. 9.
Men vind mcir diergelyke fpreekwyzen van
vemederingc in de H. Schrilt, als voor eeril
by den boetvaardigen Harpllager Davtd,
P S A L M XLIV. Onze ziele isineßof
iiedergebogen ouze btiyk kleeft aan de /larde.
Voeg hier by het genemenleeft in de Kkagliederen
van den Propheec 'Jeremias, tJi
ßeeke zynen mond in den ßof: Q. III. v. zg.
waar door men eene diepe vcrnt-deringe verilaan
moet. Hier uyt blykt ook,dat dusdanige
laage vernedering niet zozeer voor eene
toegelegde ilraife, dan wcl eervoor eene zinnebeeidige
fpreekwyze moet aanscmerkt
worden, dewyl zy nietmin in Godsdienltige
en deugdbetrachtende Zielen, dan in Godlooze
en flrafwaardige zondaarcn pl.iatze
grypt. Daar en boven fchynt ons het aloud
gebruyk der Heidenen zelfs, die de over-
Wonnen Vyanden gekluyilerc achter hunnc
Zeegewagens plachten na te Heepen, en die
rampzaligc verwerpelingen in 't Hofen zand
met voeten te vertrceden, genocchzaam te
kennen tegccven, datdusdanigeonderdrukking
veel cer eene Ilraf van ongelukkige en
verilage Krygsmannen. dan van redonlooze
en onfchuldige Dieren is. Hier van heeft ons
defchatryke en naarilige Aloudheideeneonrelbaare
menigte van heeriyke Gedenkpenningen
der Roomlche Keizeren, waar op
men noch hedendaagfch dusdanige gefchiedenilTen
heel konllig afgebecld ziec, tot een
eeuvvig gefchenk nagelacen,
Q Om