' ! i
•|i I ' f I
;11'
i i
Ii Uli
.Iii
iÜ'
il'ft
ii'i: II
0
i!
6 ! f ! l
lll^ liiEiiii I.
N A T U U R K U N D E . 27
lyk en allercierlykfte weezen , is aienftbaar
geworden, en echter blyft i v de lelve in
Heerlykheid, Luyfter en Volmaaktheid. Men
7.oude hier wcl moogen zcggen:
Elndelyk deze Hemel-lichten zyn onsniet
alleen gegeven tot Kentekenen, maarooktot
Lichten, dat is, tot helderbrahdende Aardfakkelenenalgemeene
Weereldtoortzen, die
d e woeile engroole Woonplaarze derStervelingen,
de flechte Aarde door hunnegliniterige
iiraalen ophelderen en met eenen nieuwen
glans verheerlyken •, gelykookdezeivtn
Echel. XXXIl. V. S. met nadruk , of met
eene verhevene fpreekwyze Lkblende Lkhlen
aan äenHemel genoemt worden. Dieinden
beginne voor zicli zelfs Icheenen en hun eigen
Licht genooten, deelen nu de heerlykheid
hunnes Lichts tot weliland des Menfchdoms
mede aan de Aarde. De Z o n , dat overheer-
Mhgryft zieh de Natmr'i
't/chyjity mei Recht y
Ve Knecht -ward Meefttr, tuant de Meeßir
Jpeelt voor Knecht.
Uyt hct bovengemelde bivkt, dat men elgentlyker
zoude moogen zeggen, dat ecr de
Maan, dan de Zon, in het VytßanMdei
Hemels gefim&s. ^ ^
•De ZON en MAAR, -van GO'D gefteit 07n Tydte meetch,
Volbrengen huntien loop, of dat de Men/ch zou '•djeeten
En ßeeds geheiigen, dat zyn körte levenstyd
Befaald is, onbefaaid de EEUITIGE BEUfTIGilEID.
P R I N T B L A D XL
GOD dan maahte die twte ^roote Lkhten^ dat groote Licht tot Heerfchappw
des Dags, en dat kleine Licht tot Heerfchappye des Nachts, ook de Starren
En GOD ftelde a; in het Uyt f f an fei des 'Hemels, om Licht te geeven op der Aarde
Enomte heerfchen in den Dag, en in den Nacht, en omJcheidinge te maaken tußhe'n
het Lichten tußihen de Duyßernife: en GOD zag dat het goed was.
Doe -was 't Avond geweeß , en het was Morgen geweeß, de vierde Dag.
Genen lö. 17. 18. 19. ^
Het Starrendak, hezäait met fchier ontelh're LICHTEN
•Die iider hunnen flicht tot 'j Menfihen dienfl verrichten, '
Beveßigt door zyn Glans GODS Macht en Heerlykheid,
En wyß ons aan den weg, die ons ten Hemel leid.
GO D maakte dus op den Vierden Dag,
of bracht ten einde, het gene hy reeds
te vooren had aangevangen mgemaakt. Het
Volmaakte verandett in meSr danVoln]aakt,
in welke letterlyke uytdrukkinge of Tydbeduydinge
de Hebreeuwfche Taai gebrekkelyk
is. Hy Verdeelt de Heerfchappye des
Lichts, en begeeft hetvoomaamfte en eigen
deel of ampt, te weten des "Dags, aan de
Zonne, en het andere, dat is de beurtwilTclige
Heerfchappye des Nachts, aan de Maane:
•LO dat de eerlle haareigen Licht, de andere
eenen ontleenden fchyn of afftraalinge heeft.
Hier uyt blykt, datdeÄoalleenOpperheerfcher
des Lichts, DagbelHerder en algemeene
Lichtgeever is gebleeven; zyndedeAfea-
^e, die heldere en aangenaame Nachtvorftin,
die gedienllige Wegwyller in de Diiyfterniffen,
voor haar aandeel niet meer dan het
Onderkoningfchap te beurt gevallen.
De gelykmaatigheid der Zonne is ten aanlien
der Aarde in groottCi als I3i9078. ten
opzichte van I. datis, gelyk eenmillioendriemaal
honderd negen-en-zesti^ duyzendacht-ea
zeventig ten opzichte van Ein in getal. Die
van de Maane ten opzichte der ^arde is in
grootte, als Ben ten opzichte vän zevenenveertig.
Gevolglyk is de evenreedigheid der
Maane ten aanzien der Zonne in grootte ,
als Em ten opzichte ^mvierenzestigmillioenen
driemaal honderd zes en veertig duyzend
zes honderd zes-en-zeventig in getal. Des
niet tegenibande Word dit geringdeeltje, ja
een enkeld iiipje in aanmerkinge by de Zonne,
met diefchieronnoemelykegrooteFöwrzee
gelyk gefielt. Hoe wel het Maanlicht
zo veel minder enflaauwer, dan de Zon, is,
echter verdient het den naam van een Groot
Licht wel te voeren. Gelykerwys de Zon;
ten opzichte van den dienll en 't gebruyk
welk het iVIenfclidom daar van heeft, grootis;
zois insgelyksdeMaan, zyndevanevengroote
nutheid als de andere , de Zonne gelyk;
ookgroot in aanmerkinge haars Lithtsj grooc
H ceä