1 :
• 'il
m
I ì •.i'i-
G E E S T E L Y K E
P R I N T B L A D XIV.
DIt tweedc Vogelkundig Printblad verbeeld
onder de Watcrvogelen, die gefplifte
klauvven hebben, de Kraane H. en
den Oyevaar I. als de eerften. Onder die
genen, die platte zaamengevoegde pooten
hebben en breed van bek zyn, worden de
ZK^aan K. de Gans L. cn de Bndvogel M.
ten toon geilelt.
Onder de nevenilaande Cieraaden des
Printblads is de toeiland van hct voorige bebroed
vruchtbaar Hoender-Ey, tot vcrdere
opmerkinge der Liefhebbers hier by gevoegt.
N. i6. HoedanigzulkecnEyisnaverloop
van tien dagen
N. 17. na twaalf dagen.
N. 18. na veertien daagen.
N. 19. na 't verloop van den negeniienden
dag.
N. 20. op'teindevan dentvvintigftendag.
N. ii. Hoe eindelyk hct uytgebroed en
ontfloote Kipje uyt zyne fchaaletevoorfchyn
kernt.
Hier dient opgemerkt, dat menhier, cm
piaatze te Winnen, alleenlyk de Hoofdgeftelteniiie
dezes Kuykens aangetoont, endeverdere
verbceldinge van het uytwendig omliggende
Wi t , ' t gene de onvolmaakte V rucht tot
voedzel verilrekt heefc, over 't hoofd gezien
en hier niet bygevoegt heeft.
Hier 'xorden Wonderbeen van Konß en Kracht vertoont,
Tot teeken dat GO'DS Macht in 't minße Schepzel 'njoont.
P R I N T B L A D XV.
G OD Schiep de groote Wahißchen: en alle kvencle 'wremelende Ziele, ml*
ke de Wateren overvloeäiglyk voorthrachten, naar haaren aardj enallegevlew
geld Gevögelte naar zynen aard: en GOD zag, dat het goed was. GeneC I. v, 21-
HEt is te bemerken, dat 'de H. Schrift
zegt, GO'D Schiep,.. op dat de Menfch
duydeiyk vatten zoudc, dat hy deScheppinge
der Vißchen en andere Zee-gedierten aan
GOD alleen, den Alfchepper, verfchuldigt
is. Hier uyt blykt ook, dat de Wateren gene
genoechzaamc kracht van zieh zelven hadden
cm zulke groote en vcrvaarlykc Hchaamen,
fValvifchen en meer andere Zeeen
Riviergedrochten zyn, te kunnen voortbrengen,
zo dat de Zee aan die Waterfchcp*
zelcn niet meSr dan zieh zelfs alsverblyfplaaize
tot hunne behoudeniiTe heeit gegeven ,
welke echter zelfs GODS eigen Handwerk
en Gebouw is. Indien 'er iemand van deze
waarheid niet gcnoechzaam overtuygt mochte
weezen, zo heeft hy maar van den eenen
kant de krachtelooshcid en eenvoudigheid
des W aters. en aan den anderen de zeldzaame
en onderfchcide gefchaapenheid cn gcilalte
der ViiTchen aan tc merken. Hy lettevooreeril
op de verfcheidc en ongemcenc geplaatilheden
hunner Tandcn, welken zy meeft allen
in den mond , op eene of meer ryen;
anderen in de kce!, en ook zommlgen in
hunnen buyk hebben. Verders bemerke hy
hunne Oogcn cn Vinnen, waar mede zy
zieh als met riemen wceten te bcvvecgen,
hcen en wefir te wenden, cn met ccnc ongeloofFelyke
fnelheid wegte zwemmen. Hy geeve
acht op hunnen Staart, dien zy op devvyze
van cen ituurroer gebruyken: op hunne
Schobben, hunne kleine en weinige Harffenen
ten opzichte van hunganfche licbaams
hun Gevoclen, dat zo fyn en zo naauwluyilerend
is, dat het hen te gelyk voor 't Gehoor
fchync te verilrekken; hunne Ooren,
Indien men zo fpreeken mag, die hen in
piaatze van de Longe dienen, hunne Maage
en menigvLÜdige ingewanden : hunne zwemof
Luchtblaaze, waar doorzy zieh opvvaarts
en nederwaarts begeeven, en overal in zeekere
evenwichtigheid met het Water houden.
Hoe wonderbaar en talryk zyn hunne Spierenj
hoe menigvuldigis hunneVoorttecling»
hoe zeldzaam is hunne onderfcheidenheid in
allerlei Zoorten en Geflachten?
Men zoude om dezelve redenen alle het
kruypende G edierte , 't zy hct zelve bloed
hebbe, gelyk de Slangen, ofin tegendeel»
als de Wormen en alle ander diergelyk Ongedierte,
bloedeloos zy, by de meergemelde
Wonderen van GODS Wyshcid cn Almacht
moogen Hellen. Hier moetcn voor al, door
Levcnde fVremelende, datis, beweegende Zic'
le, vcrilaan worden alle BloedeloozcGQd\eYten,
dus byzonderlyk genoemt , vooreerrt
de Zce-dieren, zo wel zachten, naamenlyk
de
T a u . XIV.
Cirt;NEÄi,9 caj j . l . V. ¿o
o p i u - quiiit-.v T)ipi