'SI
'"III i
|H
t J;
I
G E E S T E L Y K E
remerkt tefforden, waarvanonieAardkloot
ivel de voornaamlie cn opcnbaarflc gctuygen
is. Indien de l iayert, vanwelkenhierboven
gcfproken is, 'tiyCömetifchofStaartlhrng,
•t zy 'PliUieelifch of Dwaalllarrigaangernerkt,
naader by de Zonne of cei „ ig ander blinkend
geflarnte geplaatft was geweeil, zouden buyten
twyffel de beftendigc liehaamcn weeli en
dun geworden, de vloeibaare dingen verdreven
en verftrooit gewedl lyn, en de gedaante
der Aarde, van verre beiicbtift, loude
zieh niet alseenverlichten Kloot alleen.maar
als een vuurige koole of gloeijend yzer vertoont
hebben; in tegendeel, l o de Aarde verder
van eenige Valle Starre, gclyk de Zon
i s , afgelegen was geweefl , zonden alle de
Watcren , zo vvel boven als beneden, vcrvrozen
cn alsysbergen vaft geflaan hebben;
alles zoude door onraaarige koude verftyft en
verhard, ja zelfs de bezielde liehaamen zouden
zieüoos, de levendigen dood en als verilccnde
Standbeelden ftyfgcweefliyn. Nooit
zoude de groene Lente de luftveldcn met
geurige blocmen verciert, noch de vruehtbaare
Zomer her behoeftig Menfchdom met
ryken Oogll voorzien en gefpyfl, hebben.
Indien het Aardryk min ofvieir hudde af-
^eßaan
Vm't Zonne of Starrelicht, was alles wis
vergaan;
Voor bitte in braiidgeraakt, efweldoer'e.oniemTs
. . _
En ßeen bervormt: dm was ook jwott in t
Taradys
J3at doodlyk Bout, die Boom van Gocd en
livf2Tiigebooren,
ITaar door de eerße Uenfcb um welßand
heefl -verlooren.
Verders zag GOD het Licht, dat hetgoed
was-, hoewel Hy van alle ceuwighcid deszelfs
goedlieidvolllrektelykgekentheeft. ecr
oolt het Licht gefchapen was: en, dewylHy
de gocdheid en nutheid des Lichts, waar door
de Aarde en alle andere Schepzclenverwarmt
en als kvciidig moeften gemaakt werden,
door zyne Alweetcnhcid voorzag, heeft hy
het Licht voortgebraeht. Doch niemand denk
e , dat door dsze 'jjoorden, zegt-^'
de Gel
. Manichios Caf. 48. inord te
h
?geven of aangetoont, dal "er een on~
«e-jsooa, ¡chielyk ofonbekendgoed vaor GOOS
amfibyn isver/chenen, als of Hern ielsvreemds
"jias uoorgekomen, maar alken dat H-i behaaeen
m 't volmaakt Licht heeft gehad. Wy
zien zelfs en bevinden, zo dra wy onze 00-
gen maar openen, dat het Licht goed cn nut is;
en indien wy 't gcne de reden ons inboczerat,
willen volgcn, zullen wy noodzaakelyk
de onnaarfpoorelyke wysheid , vermögen
cn goedhcid des Scheppers mocten
erkennen, en door die kenniffe aangedreveti
worden. om Hem voor zyne onwaardcerlyk
e weldaadcn tc danken en üodsdicnffiglyk
aan te biddcn.
Dus is 't, dat AI, wat G O D gefchapen
heeft, al wat Hy noch dagelyks vooribrcngt
en ooit voortbrengen zal, gocd cn volmaakt
is; goed, gclyk H y zelfs goed is, ja allerbell,
gelyk Hy zclfs allerbcft isi goed isdebeweeging,
goed zyn de Wetten der bewceginge,
welken hy vallgcftelt heeft. Hy heeftze be-
'oefligt voor altoos en caiwigheid: Hyheeftae
Pen Order geuven, die gecnvan Hen zal ouer-
•den. Pfalm CXLVIl l . 6. Gy hebt alle
dingen gEOrdineert by maate ^ engetal cn gewichte.
Sap. XI. II.
Buyten twyfrd zoude het tot merkelyk nad
e e l , zo van onzen Aardkloot als van de andere
Kriligen geilrckt hebben,
indien de tegcnwoordigheid van Licht en
wärmte nimmcrmecr onverbroken, maar even
geiladig was geweeil. Voorzeeker zoudcn
de fappen der levendige Schepzelen, als
al te veel bewoogen en aangedrcven zynde ,
uytgewaazemt en krachteloos geworden zyn;
de Kruyden der Aarde zouden verdort, de
Boomen en andere GewaCfen verdroogt zyn ,
ook zouden de Menfchen veel min 't altydduurend
Licht hebben kunnen verdraagen,
dan de Landbewoonders der dorre of hecte
Luchtilreek, eenen dag van mcer dan twaalf
Uurcn; of Dagen, die Maanden of Jaaren
lang duurden, zonder ongemak kunnen uytftaan.
Hierom verdienen de Duyflermfen, ofde
afweezenheiddes Lichts niet min, dan't Licht,
geacht te worden ; dewyl ieder in zyne byzondere
werkinge goed en nut is Tegenftrydige
dingennaaftelkanderengeplaatllworden
beft onderfcheiden , door dien 't een tagen
't ander min of mcer uytmunt ofverfcheelt.
Men ziet beß onderfcheid, en kan eerfloordeel
Vellen,
IVanneer wy ßrydighe^n d'eeii tegen dander'
ßellen.
Door de DuyilerniiTen behoudcn de verllervende
GcwalTen en bezielde Sehepzelen
jlun leven, de vermoeide en afgematten, als
Menfchen en Diercn, hebben htm ruften verfriiTchinge
door de zelven. 't Is ook om die
reden, dat GOB ¡chcidin^e maakte tnfiben
het Ltcht en tufchen de Tniyfiernipn.
Daarenboven heeft deze vcrandering van
Licht en Duyllcrniircn, anders verdwyning
des Lichts door de Duyfterniffen , behalvea
de gocdheid , nutheid, voordeel cn fohoonheid,
die zy in zieh zelfsbelluyt, haarevafte
bepaaldheden, trappen, maatrcgelen, evenreediglieid
en fehikkinge.
In-
N A T U U
Indien wy van de DuyAern^ITen des Nachts
berooft waren, zoude 'er gecne gelegenheid
zyn om de 's nachts blinkende en zichtbaare
Geñarnten te kunnen befchouwen: daar was
p e n middel om iets buyten den omloop des
'Zonnekrings aan den Starrenhemel tc bekennen.
Vniverfa Aßronomia, zegt die vermaarde
Starrekykcr Klcterus, die in deze bevoegdheid,
drie achtcrvolgende Kcizers bedienten
overleeft heeft. Lamen obfiurationibus mmtiinr,
adeb, 11t h^ tenebr£ fint ^ßronotnornm
oculi, hi deßectns doBrime ßnt ahmdantia ,
In rntvi mentes mortalium 'fretioßßmis ficturis
illußrenl. Datis: "Deganfihe Starktmde
is ditsdaniglyk geirond oji deverdnyßeringe des
Lichts, dat de Diiyßernifen de Star kundigen
tot oogcn verßretken ; dat hetgebrek des Lichts
hen een overvlocd van wetenfchaf en geleerdheidzy,
dat de bencveling ofverfihuylingdes
Lichts de gemoederen der flervelingen met de
allerheerlykße fchilderyen ver lichte en opheldere.
Vooru-aar eenc treffclyke en by alle Volkeren
roemwaardige getuygenis tot opveizelinge
cn verhecrlykinge der Duyfternüren en
fchaduwen 1
D e beurtwiflcling des Lichts en der Diiyilerndlen,
o f des Bags en des Nachts, volgens
deeigcoverzettinge van den gewyden Schry-
Ter, Word v. aangetoont •, COT) memde
bot Licht Dag, en de Duyßernife memde Hy
Nacht. Ander blykteeken zyner Goddelyk
e Gocdheid enWysheid,
Het behaagde de Allerhoogfle en Goedertiei
enfte öchepper den Dag en den Nacht
tot gemak en welftand der Aardelingen , en
moogelyk ook ten dienfle der Planeetbewoonders,
dusdaanigte fchikkcn, d,at de D.ag en
de Nacht op zeckere maatc,! cn evenreedige
beurtwilTelinge zouden opkoomen, zo als't
gemeenc bell van die genen, die de nutheid
en 't gemak dezer aangenaame veranderinge
genieten zouden, tot deszelfsbehoudenis en
duurzaamen iland vereifchte. Hy heeft niet
gewilt, dat de volle Dag fchielyk in de allerdiklle
Duyllerniiren, noch in tegendeel de
Dnjfleriiijfen op cencn oogenblik in eenen helderen
Dag zouden veranderen, om dat het
Aardryk veel min dufdaanige veranderinge
zoude hebben kunnen verdraagen, dan een
gevangen, die Ichielyk uyt eenen diepen en
donkercn kcrker in 't Zonnelicht gebracht
Word, de kracht der ilraalenkanverduuren.
Dus was 't noodzaakelyk, datdeüö^allengskcns
opkwam, cn de Nacht byna onopmerkelyk
en door eene gemaatigde verflaauwinge
des Lichtsden Aardbodcmoverdekte. Hier
op is de inftelling cn 't gebruyk der ß.beemeringe
door de verzwakkinge of verwyderinge
der ftraalen gcgrondvcll.
Azia mocil allecn, alsdegeboorteplaatsder
Eerilelingen des Menfchdoms, geen voorrecht
hebben in het volkoomen genot des
R K U N D E. 15
Dags en des Nachtsi aan zulk een weldaad
als algemeen zynde, moell hetganfche Aardryk
door verwarminge by Dag, en door
verkwikkinge des Nachts zyn deel hebben.
u allerwylle goedertierenheid
GOOS belieft alle de levende Sehepzelen ,
binnen de eerfle zes dagen gefchapen, ende
toekoomcnden in laatere tyden gebooren,
gelykmaatig daar van de ganfche weereld door
te voorzien.
Uyt dien hoofde zoude de beweeging der
Zonne, of, om beter te zeggen, deomwending
der Aarde voorby den Evcnaar of iVIidde
lime geenzms aan 't oogwit des Scheppers
voldaan hebben ; dewyl de Landftreeken ,
onder de Zuydelyke tuffchenwydte des Zonncloops
gelegen , onbewoonbaar zouden geweeft
zyn i en die onder de Middellinie of
den tvenaar lagen, door de geftiadige bitte
verfmachtenverbrandi en d iegenen, die zieh
naar den kant der tuffchenwydte van deNoordcn
Zuydelyke Afpunten uytilrekten, doorde
allerfcherpfc en altydduurende koude zouden
verilyft en onderdrukt zyngeweeft. Dus
was 't noodzaake l yk, dat de Zon op haar beurt
z o wel het Noordelyke, als het Zuydelyke
Afpunt naaderde, om door die gelykmaatiee
omwendinge alle de levendige Schepzelen op
Aarde te behouden. Zulks heeft de allervoorzienigße
Schepper des Heel-Als uytgevoert
door de geregelde beweeginge voorby
de MiddeUmie, waar uyt de Eclipfis of
duyftering, zo van de Zonne als Maanelicht,
ontilaat.en de onderfcheidenheid der Dagen en
Nachten, 't zy in ieder piaatze der Weereld in
t byzonder, 't zy ineengeweli ten opzichte
van het ander, zynoirfprong heeft.
Indien in die Landftreeken ofgewef ten ,die
onder de Middellinie, of recht onder het Zuy.
den zyn, de Dag langer dan twaalf uuren duurde,
zoude alles zonder twyffel door hitteverdorrcn;
en in tegendeel indien de dagen korter,
of Indien 'er weiniger Weeken en Maanden
in die geweften waren, dieonderenbinnen
de tuffchenwydte der beide Afpunten
liggen, zoude alles door koude verga-.n.
Door deze welgefchikte en opvolgende
veranderinge van het Licht en iiDuyßeraiß
fen, ^zn de "DagenenieNachten, moctmea
vaft voor onderftellen, dat de beweegingder
Aarde ieder dag volkomen of middelpuntig
IS, of dagelyks haare volle ronde doet, zo
dat de eene Landftreek, of het een gewei l der
weereld na het andere voor by de Zonne ongewend
werde •, of andcrzins dal de Zonne om
de onbeweeglyke
en Itilftaande Aarde binnen
den tyd van vierentvvintig uuren rond loopcj
even als het vleefch aan hetoradraaijend braadipitgeftooken
byhec viiurgebraadenword.of
men het vuur rnndom het vleefch zoude willen
omvvenden. Eindelyk komt dat moeilyk en
meörmaalen betvviil vraagpunt daar op uyt,
Ii) i Wae