Ii' " i'i
vloed, hoedanige die befchrevcn woid in te
voeren, en deze of genegeheele nieuwc opitellen
verdicht hebben. Men moet alhier
met dezelve wapenen, dewelke de Tegenpartyders
gebruyken, vechten. daar moet
eene rekening \rordenopgemaakt,daar moet
aangetoont worden, dat 'er waters genoech
voorhanden is, lo in de ingewanden der
Aarde, als in de fchatkameren der Lucht,
cm den Weereldklootonder waterj'te zeuen.
Ik hebbe dat uycvoerig getoont in de Redenvoering
over den Zondvloed¡tx\ op datikniet
2oude ichynen eene gedaane zaak weder te
beginnen, laat Ik het zclve in die Werk achter
wege. Indien by alle overrekeningword
by gedaan denederperilingdernedergefprei.
de dingen, gewcldig -¿al het middelpunt der
vaile Aarde worden vermindert, de Fonteinen
des Afgronds zullen met grooter drift
worden naar boven gcdrongen, en geen twyffcl
van de mogeiykheid des Watervloedszal
'er overblyven. Ja mcn moet zelfs uyt de
gdeget.heid der nedergefpreide dingen, hoedanige
die nu zyn, noodzakelyk beiluyten,
dat de hoogte van het vloeibare uytermaten
groot moet zyn geweeft, door dewelke de
ontbondene aardfche lichaamtjes zouden nederdalen.
Zo dat derhalven ons ganfch
Xiiet tegenhouden VoßusyClericus, Stellingfleet,
Tcyrerius^ die Aardsvader der Menfchenvoor^
i/aff;, dewelke veelligt eene ver-'
drietige rekening zullende ontwyken, liever
gewilthebbenhuntoevlucht nemen tot eenen
byzonderen ¿^osi/vÄi//,alle dewelke overvloedig
wcderleggen al waren het maar de enkeleoverblyfzelsdesZondvloeds
op dehoogfte
Toppen der Alpifche Bergen in Zwitzer-
!and, ik zwyge oneindige andere zakcn in alle
deelen der Weereld le vinden. Ook is het
niet noodig zyn toevlucht te nemcn tot de
Schep^ing van de wateren des Zondvlocds,
en de Zondvloed geeindigt zyndetotderzelver
weder vcrnietiging. Die gene, dewelke
dit gevoelen koelleren wyze ik tot den
H. Jugußmus in zyn 11. Beek de Gen. ad
Lit. Het ßaat ons '•^elvry te onderzoektn ,
hoe dat GO'D de naturelyke eigenfibappen der
dingen ingeßelt heeft volgens deszelfs Schriften.
Maar niet, '-s^at voor een -jjonderwerk
by in de zclve of iiyt de zelve, ten aanzicn
zyner Almachtigheid zouäen 'xilkn uyt'jverkeil.
Wien het derhalven luflen zoudc mögen
Opilellen te maken, gelyk het ecnen icgely-
Icen vry ftaat, den zodanigenrade ik, dathy
ten grondilag legge, gene al tc hanllige vervocringen
van hcc verltand, cn wilde Luchtvcrfchynzelen
, maar de H. bchriftuur. de
ündervindingjvoornamentlykdetcgenwoordige
Bouwmg, en de Gedcnktekcnen zelve
der noodfchikkelykc overilrooming. Hy entwinde
alle de verfchynZblen zodanig , dat
noch de Schriftuur geweit vrorde aangedaan.
noch de gedachten met de natnure der zaken
van een verfchillen: hy fcheide het zekere
af van het onzekere, en dat zo lang
onzeker houdende,tot dat hy,de donkerheden
van de duyfterheid zynde verdreven, het licht
der waarheit invoere. Dat hy eindelyk tot
de wonderwerken gene toevlucht neme.ten
zy dat zulks vordere of het uytgedrukte bevel
van GOD.of eene onvermydelykenood*
zakelykheit, en de grootheit van het werk,
overÜeigerende alle de krachten der Nature.
Ik vertrouwe, dat ik van deze Zetregels
eener goede Onderftelling niet afwyken zal,
by aldien ik zal hebben vaftgeilelt:
1. Dat de Aarde, dewelke maar een ftipje
is in vergelyking met andere geheele Lichamen,
meerals genoeg Waters bevat.waar
door zy kan onder water gezer worden ter
hoogte van eene myle , niet alleenlyk dooir
water bevochtigtigt,maargeheel doorweekr.
De omloop eh het evenwigtvan zeer groote
waterwellingen , waar van de juyfte plaats
n i e t z e k e r i s , de bewanrplaats, dewelke is
tuflchen den Oceaan , en andeten wateren,
de Lucht, de Aarde, is ilandvallig.
t . Het is zeker, dat de wateren üyt de^
ze Fonteinen des Afgronds zyn opgeborrelt,
doch de manier is onzeker, of dit gefchied
zy door behulp van het Vuur? of door een
fchielyk ophouden van de omdraaijing des
Aartryks ? Door tuiTchenkomen eener Komeet'i
of door andere middelen? \'an dewelke
oneindige in de vrywülige en zeer
machtige hand G O D S onmiddelykwerkende
bevonden worden.
3- Hetis waarfchynelyk, dat de wateren
der Afgronden, dewelke ook in de ecrße
plaats worden genaamt, het grnotilegedeelte
van deze overilrooming hebben bygebracht,
de Venilers des Hemels het minfle.
4- Het is onzeker, of de Bergen van de
eerlle W eereld Jager dan de onze zyn geweeÜ,
doch dit is zeker, dat de top van den Berg
Ararat lager is geweeil dan de wateren des
Zondvloeds: dac het ook zeker is, dat ook
onze Bergen,zelfs dehoogIlc,ecn gcwrocht
is van den Zondvloed, en dat zulks blykt uyt
eldcrs betoogde redenen.
5. Dat het zeker is, en bctoogelyk, al
was het maar uyt de welgefchikteitellingder
onderüelde zaken, dat de fchorüe dereerllgefchape
Weereld teneenemaalisontbondea
geweeil,namentlyk ten dcele doordekracht
der wateren uyt de Fonteinen des Afgronds
overal uytipringende, ten dele door het geweit
der nederregende wateren des Kegens,
zo van veertig dagcn, als van t'negentig dagen:
dat de Aardlche deeleo in de wateren
eenigen tyd opgehouden, daar navolgtnsdc
wetten der zwaarte zyn nedergedrcven.
Waat uyt volgt, dat 'er in deze gellalte der
Aat-
CrEXESis Cäp."vii.v.ai.aa.a5.
c:^ l - a t l y s i i i i Re.l ic[ii L.i'-
• i ' : :