f v j
H Í H iili'-
i ir: '
prmtb.62.
Orn hcm den ftaat vsn' c ! anj cn 't water tc vefkofldcri
Maudezeontroiiwe hecfczyaboodichap nicc voldaanj
L i g t loktc hcm dcgcur der döde ly kcn nan,
Om mec hec ovcrfchot vaii 'c vlccssig 10 vevzadcn.
Ondaiikb'rc Vogel, dür f t gc u \v voLdRcrhcer vcrrädtn,
Die u in de ^ rke liecfc v o o r uwe dood bcwaard ?
G y rchetd ons a fcen mensondankbaar iiizyii aard,
Die al hctgocddocn is op cenen tyd vcrgcccn,
E n trouwcloos, ondanks zyn kn-agcnde gcwcten,
Zyn vrind voor 't voorhoofd itooc, cn in den iiooJ vcrlaat,
Z o d r a h y v o r d ' r i n g z i c t i n c c r , ingoed, ofilaat:
Maat ' k vlic van u , als gy van Ndac/j zy r gcvio J e n ,
^ Ecn troiiwer Bode heeft de A-atdsvader hiei- van nödcn}
Diesnectnt hy 't DitißcH, alscenvoudig vangcmocd,
E n zend hct om te zien of 's wcrelds waccrvlocd
Ist'ecncnmaal vergaan. Hetbceftjcrcptzynvlcrkcn,
Maar kan rontom zig heen uog lind nog zaiul bemerken,
O f iets waar o p hec ruf t kan v indcn, in dien ftaat,
Zockt hctzyn fchuilplants; tot l i c tMf l t i wccrontflaat
N a Zeven dagen tj-ds. De zon trok harc llrdlcn
Printh ^ ^ K r kimmen iicertedilc»,
Wanneethct DuifJemxicthctvTcdeOlyvsnHad
W ccr naarde ruftplaats v l o o g , die 't zo lang had gchad,
Olli als ucn t rouwe Hode aan Noacb :c vertonen,
Datdeaarde wicrd bekwaamom weder tcbcwönen.
oDuif! watblydfchap hcbtgc in' t dryvci>d ylut gebragt
?
Hnc hecfi hec ovcrfchot van ^ menflclyk gcdagt
Gcjuigtop uwc koml l ? mct hoc vcel zegczangen
't Olyfblaä, tot bewys van G O O S gensde, ontiaogcn?
J a moog' lykis' tbcgi n hieruiteerft voorrgebragt,
Datalsde Vredcwicrd byftrydendcberragt.
D e Ol y v c n b l a d e n h o o f d des Afgezants verfierde:
J a lelfs dat , daar men 't fecft der waavdigc Ecndragt
Vierde,
Het ofFcr wicrd gcfiookt van groen Ol y vcnhout ,
O f wcl hct hecl dtaar van dcze ftofgcbouwd.
Maar kcren wy t e rugom met nandagtige oogcn,
E n m e t c c n g c c f t , gehecldoorblydlchapopgctogen,
T c zien hoc 't Pluimgedieru op zync wiekcn'zwccfd,
i'nntb.ö^. Danrvadcr Noacb het de v ryc lugt weCrgccft
Door 'I op'ncn van het Dak^ 't gccn i izAike hicld bebcfldten:
''tGevoidte hecfc 'cecr f t 'zyn Elementgenorcn
N a 's wc re ldsonde rgang, cn met zyn orgeltoon
Den Schepper c i r betoond op zyn v c rhtvcn Troon,
Ja bat tot d izen dag nogzync biydfchap hören,
Z o dra de Morgenzon in "t oolle wor d herbören;
T o e n voigde Noacb met zyn vcrd'i e Huisgezin,
Met 't rein cn onrcin Fe, wyl de Atgronds waatVcn in
H u n ecrft bepaalden k ring o p nieu w beüoten wären.
D e aard herbloeide om kruid, cn bloem cn vrugt
baren
Als den Regetiboog zien door de TFolken zwéven,
' t Gcen ons erinncrd dac het itcrfFjlylc gcfl^igc
Gcen twcdcn Zoiidvlocd van G O O S tlaande hand
m w a g t ,
Waar door hecgants Heel -AI op nicuwszou overíiró.
ikmyndrUtbctómen,
G O D S wond'ren naar tc
PriDtb.Öy. Toen Noacb't DankaltaareerbieiUg hcefc geíligc,
Ende ofFerhande van ' t bewaard- cj AF'é/ vveerrrriiggtt,,
W lens liefFelyke rcuk deGodhei d kon behágcn.
Aardsvader Noach! ftong hct vry aan u te vrágcn,
I k v r o e g u , mecwatfchnk, cn met wat vrolykhcid,
G y z a ^ t door ' t dun der lugtden Regenboog verrpreid.
Dien G O D ten ickendeed van zyn gcnade aanichouw
e n .
E n ais het HeHverlondvísaxo'^' g y mögt vertrouwcn,
T c mecr, toen g y dccz' klanic ont f ingt uit zynen moiid :
lujfen Mi en u her teken vnn V Ferhond,
lietgeenik aan zal zien, om aliaos te gedenken,
^anhet FerbondU geen Ik, ais GOD, den wem wil
fchenken.
6 Zaal'ge trocid! na 7o veel uitgcííaan verdriet,
Dicdcoverblyfzclva» hec mensdom hiergcniet,
Wat vreugd, wat blydlchap kunt gy onze zielen gé^-en.
Maar door watnii
O m , op het Uybcllpooi
gaan,
't Is S c HI! u c H z E R , die my hier verwondcrd ftil
Joe; ItaRn,
Om di'mffrmg^ cn 't begm des Regenboogs te ontdcklcen, Ptimb.öö.
Hocrcrzyn/iöjfB2i;,*r<jgi zneigtnfcbuppenlh-okkcn-,
W a t t i f r v i » , kiair, cnglans aan hem gegeven zyn,
E n welk ccn kragt hy krygc VM 's Hemel s Zmiifibyt.
Maar 'c volgcnde Taaf t ' rccl vcrpligt my voorc te treden.
Daar z:c ik Noacb 'campt van Mkerman beklcden Prmtb.07,
H y fpit, en phegd^ cn zaaid op 't onbebou w d e land,
Wyl hy den IVyngaard-ßok op läge heuvclsplanc.
Maar ach! liy fchync de kragt des wyns nog niet tc
wctcn.
Heeft de eerilc Planier zig aan ' t druivenfap vergcten,
Hoc is 'c dan wonder , dat hct vcrd're nagefiagC
Daar doorzodikmaal s iscen zondenval gebragt ?
Maar neenMe Aai-dsvaderheeftonkundigdi t bcdreven,
Dies k a n , 6 Dronlcaarts 1 u die gcen verlchöning gcven,
O y kent den w y n , cn dür f t Heeds da^ op dag bcllaan.
't Gccn Nouch, biiiten wect, maareönmaal hecfcgedaan;
Dies bccf vry als de vlock van G O Ddreuiid uwe
öoren,
Maar hoe! watwoeftgcraaskomcmynbedenkingfto-
Wie IS ' t , diömy in myn befpieg'ling wederhouwd ?
Myn 00g kan 'c waarhcid zyn hcc gccn gy hier bc-
Ichoiuvd ?
Hier knccd mcn Kky cn Leem om T/iie«/?» te mÄken j ptintb.öS.
1 k zic aan allen kanc oiitelbärcO v w bläken,
'c Schynt dai dit landfchap zclfs in vuur cn rook vcrgaat.
Chamite» zic wel toe wat g y tj ondcrftaat!
Gy arbeid, pioegd cn zwocgd om uwc ftraf te aanfiilTOUwcn,
\ y a a r om vcrnoegd gc u niet met 't aardryk le be.
bouwen,
Als Vadcr Noach na den Zondviocd hccft gcdnnn ?
O f wÜt g v dac G i.) D S hand wter dcaardcop nicuw
zal Haan,
Om uw vermetel hcid cn hoogmoed tc bctomcn ?
i tu heeft ' t Heidendom dL-rabclopgcromin
r j c r woef t e T i r a n s M den H emd düov hun krsgt pnmb.öp.
Bellormdcn, locn de Olytnfo^ Oßa wicrd gcbriigt,
Om dus Vor f l Jupiter uit zyncn troon te f löten:
Maar dat oncaard Gtflagr hcefc zvne ib-afgcnötcn,
T o e n , oplictfchitt'renvandcn'blixcm, )ietgcwt!d
Desdondcrsvolgdc, 't geen de Berge» heeft gcknt ld,
En opclka-argcparflom \ heilloosrotte kncuzen;
De wecrligc brande cn blaakce op 'c ingewnnd der
Reuzeu,
Tot dat hun hoogmoed met hun löven had gedaan.
Dog läten w y ons hier van 'c FabcKverk ontlkan,
O m Babels ßigting en zyn Tireabou-w ce nanfchouwcn.
De vMkegrond der Spits kan m y hier wcderhoii w e n , pr!ntb.7o.
DaaraÜes naar de k u n f t der b o uwmg word vertoond,
Hoc zc als ccn kleine llad door mcnflcn wicrd bcwoond.
N u Zie 'k het Fondament van dien beroemden Toren,
D a a r k o m t h y i n 'rgehecl myopgcbouwdcevorcn. P''""'^ 7'
Hoe iicr'Iyk pronkt zyn kruin met 't roiide Jtmpcldak,
Waar in mcn namaah 't vuur o p 13els altaar omi tak,
Toen Danieldcüft der Pricfl'renwiÜ tcomdtkken,
En hct genot der fpysdie Huiggeixirs te omcrckken,
Maatzngt! waar dwaal ik hocn? vergcet ik waar ik bcn?
I k
] k mocc alleen hec oog Haan o p de B o uwn g , en
i AI wat hier buytcn gaac voor dézcn tyd vcrgéren.
Hoe fchrandei- zieik hier de grootheid afgcmccco
Des Tóiens,cn inzyn verdicpingen verdtelJ,
Hcc gccn den geeft cn 't oog met luft en aandagt ftreeld.
• Fclntb.?!- N u ZIC ' k den planen grond des Tórens afgitckcnd,
¿ Zy n e uicgcitrcktheid by elkanderen gerekend,
Í . MaiXzyn^angencmynkringen: d;iarverichync
' Piiotb.73' H y in zyn , wyl hy indelugt verdwyiu
Door 't hooi^cn Itcil gevaart, 't geen 't oog niet kan
bepálen»
; Of i n z y n f í c i g ' r i n g t o t h e t t o p p u n t a g t e r h á l e n .
Hoe woeldhctaücs hier in d'arbeiddoorelkaär?
'k Wor d Eiefanieacn Kamelen hiergewaar,
T o t nedcrvallens toe mec gcballafl en beladen;
'c dchynt dat de Hoogmoed door gcen wci'k zig Liac
vcrzáJen
Van zo vcel duizendcn. Maar ach! f erwaand Geflagt I
AI uwc pögingwicrd terltonc toi niec gebragc,
Ais G O D uw werk aanfchouwdc CQ zig aldus liec
h ö r e n :
Z,3<J/ ens neérvdren en deez' Tórenbouw ver floren,
Door bunnefprdken le verwrren, op dat de een
Den aniCre» niet verfiaat. líJep iemand toen om Stecn,
Die krecg of Hout , of L e cmj die zig omHouc lict
hören,
Kreeg Beitel o fHo uwe e l : dies wasaJ ' t wer k verlören.
Vcrwaandcmcnilcn! z i cGODS Almngtcnbeleid
Hoc vrecmd, hoe wonderbaar word de
hcid
V a r i C i a w j g c f l a g t g e f t r a f t , op 'c woorddoor G O D
gefpröken.
HetheefcdeAlmögcndheid aan midd'leo niet ontbröken,
O m op ecneand'rc wy^ diedwaasheid te weérflaan;
Een donderllag kon dit gevaarte aan f lukken flaan 5
D e a a r d b e v i n g k o n h e t h a a f t d o e n v a n elkaud'rcn hort
e n ;
E é n ftormwiad was genoeg om hct ter necr te ftor-
Maar de e cu^VgeWJ she id heeft dit werk bchouwdcn,
o m
Den Nazaat te doen zien hoe dwans, hoe wuf t . hoe dorn
Z i g CiíJOTígcvloekcgcaagt door hoogmoed heeit vergrépen,
Waar voor het ook zyn ftrat regtviuirdig meé moeíl
flépen.
Maar ' k wyk van £<jWa f , en fla't aandagtigoog
O p blyder voorwerp, cnaanminniger vertoog,
Priutb.74. Daar 'k Viácr Abraham magop hct veld ontmoeten,
E n bv den ovcrvloed van 'c weidend Fé begroeten,
Waar in de rykdom der Vooroud'rcn hccft bctlaan.
Aardsvader, 't lufl my op uw vocifpoor voort te gaan,
Pfintb.7f- Om met u 'ctcU'loos cal Act Sierren tcbelchouwen,
Wyl gy gelövig o p dcGodfpraak blyfc vcrtrouwen,
Dac dus u w Zaad zal zyn als 'c flikkerend getal
DaHemelligien, datzigvooidoetovaal,
Waar dat de g!an$ der Zon van 'c aardryk isgewéken.
Grootvader Abraham wat hcrely ker tcken
Kolt gy ooit van G O D S gunfl oncfangen, dan dat
woord,
Hec geen gy uic den monddes Scheppcrs hebt gchoord ?
Pfiiiib.76. D e sme u g t g y rMr z f , en Ge/Ve, cn Rarn, en Tonel
flageen,
Het pafV u G O D S b eve rna auwkeur 'g ce betragten,
' t GevogeW van'c Alcaar tc j á g e n , onverzaagd
T e wákcn, daar zyn gunf l alom u ondcrfchraagd,
Wyl gy de wortei zyt waar uit de boom moet groeijcn,
Die in Judca zal met glans cn hiiflcr blocijcn j
Want fchoon uw Sara reeds f chyntoude n afgeleefd,
E n dat zy geen meér hoop op egte T e ige n heeft,
Prlntb.77. D s G O D S Gezaniea doen hct tegendecl u hóren,
En dat u is ecn Zoon, ecn Izaai tocbcrdiórcn.
Maai-'kzicuw Huisvrouwlagt! hoc5í?r^/twyfrcldg7
Aan deceuwigcOppcrmagc, Wiens wyzchccrfchappy
Kanallesdoen, 'cgeenonsonmoog'lyk fchynt te wé'
zcn?
Hoc dür f t gy by 11 zeH voor hct volbrengen vrézcn ?
óTwyficIinoedigc ! volg, volguw Egtgcnoot,
Die i t c e d s o pGOD vcrtrouwd cnduszyn lof vergroot.
'k Zal van ácMeelmaat nog hnnr grótc hier niet fpreken. Printb.?!
Ecn hcvigon wcér komt door lugt cn wölken b t é k c n : Priiub.;«?.
Waar bcrg ik my x'oor 'c vuur, dac op hcc aardryk ilof t ?
De Blixcm lliklai d cn de fchorrc Donder horc
Op höge heu vcicn, en laag gczonkc landen;
J k z i t v i c r S i c d c n , als vier hclflepoelen, branden,
oZebo'im.' Gotnorra! oSodom! Adama!
G y voeld o)>écncn cyd G O D S fträffendeongcnaä.
En gaac mci land cn volk door 's Heme l s vuur verloren:
Een f l ink-, ccn moddcrpoel word uit u w vai hcrbörcn.
Die nog op dézcn dag tot ecn gecuigcn rtrckt,
Hoedatdczondein'tcnd'GODSoordcel_naaragirckc,
E n o p hec vrecz'lykfl wordgetei f terd en gcilagen.
Maar zal ik by decz' ramp ccn and'rcii ramp beklagen ?
Z a l i k , bAäilh] ubcwénen, tjaargyllouc Printb.8c.
T c rüg naar Sodem ziet.G O D S lalV niet ondcrhouwd ?
Neen 't luft my wedcrom umv Abraham te t rédcn,
Daarhy Abitnelech mislcid door liftigheden , piinib.Si.
E n Sara nieczyn Frouvi maar zync Zußer noemd,
Endusde waarhcid voor een icdersoogverbloemd.
Dog Vq\-{\ Abimeleeh worduicdicn waangctógcn,
A l sG O D hem llápcnde doct'ttcgcndeel bi:oogcn,
Dieshy verbaasd, cnmctdcez'vreemdezaak begaan,
Befluicomíijrí» weéraan ^¿riJMaf teflaan ,
En Hevens haar een fchat van zilver hcm te géven.
Hier Word de Penningkunde als op den T r o o n verhcven,
Door véle afbeeldingen van 't oude Jood/tgeld,
Die hier de T c k c n k u o f i heeft op ccn rci gclteld,
E n a l s c e n l y f l g e w r o g c o m ' t Knnfttaafr'rceltcficren.
Maar ach! waar dwaal ik heen ? zal ik thans de uitvaard Pfiiitb.Bi.
vieren
VsTilzaak, Írtfía'izoon? Abraham,
Die waarde cn cen'gc T e i g van zyn verdorden llam,
D e n f t r o t d o o r k e r v c n . e n o p ' t Slagtakaardoen blocden?
ó G O D ! bcfcherm lict kind! wil Izaaksúooá verhocden!
Bcvryden Vadcr van dien dcrelyken fing !
' c G c b c r g t e M o r i a k l i n k t o p z y n w c c n a c h !
N u hy zyn waarden Zoon hec leven moct bcröven,
Maar "k zie G O D S Af^'ezaKt daald ncdcrwaards van
boven
Uic ' t ceuwig Zonnehof 5 hy fluicdc Aardsvadcrs hand,
Enroept licm minn' lyk toe: Zage Abraham! boußitnjl
Misdoe den jongen met i wjj Godsvrugt isgebUken,
Datgy U1U Zoon my niet onthouwd, is V iekerfl lekcti.
Met zict de Aardsvader om, cn wor d ccn Ram gcwaar,
Dien hy, in Izaaks plaats, flagt op ha Branda Ii aar,
O m 'c Godde lyk bevel in 't Ofler cC vol t r tkken.
Hct Heidendom kon vaak myn geeflcn aandagt wckken,
Wanncer ik 'c Bybelwoord door Fabeis zag bcklad,
Om ccns te ontdekkcn waar uic dit zyn ooriprong had^
Hier komc my' c Ofervaa Helena wccr cevörcn, Ptiotb. 83.
\ Gccn wis uic deofFering van Izaak is gehören,
Dieswyk ik van'c Alciiarder bvgelüvigheid,
En volg de Orakcltaal, die Mozcsgccifc verfpreid,
Om ons de Waarhcid en G O D S Wond'rcn cc doen
kennen,
En van 'c Verdigtzclwcrk en Faab'icn of te wennen,
Hct oog te veftcn o p het heillig Tef tamcnc,
Waar uit mcn de oppermagc van 'c c euwig Wezcn kenr.
Daar komc my Ezau mec zyn ruige Huid genákcn, Priutb 84.
Ecn norfTe fVrafheid fchync in zyn gczigt tc blákcn,
Ik fchrik voorzyn gelaat', en vlood hier ver van daan,
• 1 Zo
il
Uli:
f