
¡,1,
volken, verfcheyde Franiche geldftukken
, en daaronder de zelven die
zelfs van den tegenwoordigen K e y zer
Lodewyk , by ’t roeren des
gronds , zyn ontdekt geworden.
Naa het uyt den weg ruymen van
deezen hinderpaal, wierden alie omgelegene
landen uytgeplonderd en
verwoest, de vrouwen en ( i ) kinderen
in flaaverny weggevoerd, en
alie het bejaarde manvolk, ’t gene
hen zoohier zoodaar in handen ge-
vallen was op eene elendige wyze
mishandeld en van ’t leeven beroofd.
Door deeze en meer andere diergelyke
wreedheden het land als eene
wildernis zynde geworden, begaven
zieh deeze Noordíche roofvogels,
mids z y tyding hadden dat Keyzer
(2) Lodewyk met een ontzaglyk
( 3) leger tegen hen in perfoon naar
Nieumeege op weg was, met hunne
vloot, die met den gemaakten buyt
en flaaven niet weynig bevragt was,
ten fpoedigfte van de thans genaamde
Hollandfche kusten in zee; alwaar
hen federt zoo vreeslyk onweer (4)
beliep, dat de meesten hunner met
roof belaadene fcheepen door de
woeste zeegolven wierden ingezwolgen
, zy gevolglyk dien buyt
jveder quyt, en, van zoo groote menigte
, zeer weynigen in behoude haven
raakten.
En zekerlyk Keyzer Lodewyk
verftaande hoe de weer op nieuws
ingevallene Deenen, onaangezien de
bevelen, die hy in ’ t voorgaande jaar
tot beveyliging der thans genaamde
Hollandfche kusten gegeeven hadt,
zoo ongehoorde verwoestingen aldaar
hadden aangerecht, ftaakte ( J )
niet alleen de voorgenome reys naar
Italie, maar kwam in perfoon op zyn
hof te Nieumeege ; werwaart zieh
ook op de ontfange uytfohryvinge,
alle de Vriefohe, Saxifohe, en andere
naastgelegene Hertogen en Graaven
, tot het bywoonen van dien algemeenen
Landdag , ten ipoedigfte
vervoegden.
By ’t openen van den Zelven haalde,
de met recht vergramde K e yz e r,
de in ’ t voorgaande jaar naar het thans
genaamde Holland gezondene Graaven,
aan wie hy (6 ) de bewaaring
dier landen hadt aanbevoolen , niet
weynig over den hekel; hy verweet
hen in ’t openbaar hun wangedrag,
en beval voorts die zaak len naauwße
te onderzoeken; ah van zin zynde die
genen, ivelken in ^t betrachten van hun-
nenpligt naalaatiggeweest waaren, voorbeeldlyk
teßraffen. Dit gefohiedde,
en bleek by naarftig onderzoek, dat
de geleede fohaade veroorzaakt (7 )
was , eensdeels door de thans genaamde
Hollandfche Onderdaanen
zelfs, mids die op den aan gekondigden
krygsban wel in de wapenen ver-
fcheenen waaren, doch echter veelen
der zelven geenszins aan de bevelen
( 1 ) y . aLeidis Cbron. Lih. V . cap. 34. Infuper & orania
opida & loca totius Hollandiæ , nolentes prædic-
to s Danos cum pace re c ip e re , r i eorum obtemperare
voluntati ■ contrita funt ab ip fis , ac in folicudinera redatta.
Accipiencesque fpolia Hollandiæ in prædam,
& occidentes omnes masculos in ore glad ii, abduxe-
runc in captivitatem uxo res& pu e ro s r id iv e r ia fpolia,
(2 ) Cbron. Nortmann. ad ann. 837. Quibus L u d o vicus
Imperator auditis, ad Noviomagum Castrum
properare non d is tu lit, cujus advencu Nortbmanni
au d ico , continuo recesferunt.
( 3 ) Astron. Annal. ad ann. 837. H o c v ero ne fier
c e , irruptio Nordmannorum in Frifiam im p e d iv it,
ad quo.rum comprimendam infolentiam i p s e e x -
BED ITI ONEM i n FRISIAM SUSCEPIT.
(4 ) Annal. Bertin. ad ann. 838. Inter quæ Dano rum
Pyracæ patria e g r e s fi, o rtoqu e fubico marici-
morum fluttuum tu rb in e , v ix paucisfimis evadenci-
bus fubmerfi funt.
, properare
tulit ; cujus adventu Nordmanni audito , continuo recesferunt.
(6) Ibidem. Imperator vero generali conventu habito,
publice cum his questionem habuic, quos
principes ad eandem custodiam delegaverat.
( 7) Ibidem. Qua discusilone patuic, partim impos-
fibilitace, parcim quoruradam inobediencia, eos ini-
micis nou pocuisfe refistere.
velen hunner Graaven hadden ge-
hoorzaamd , andersdeels ook door
gebrek der noodige fcheepen: zulks
de’Noordmannen, de ftroomen alom
met hunne talryke vloot bezet hebbende,
het te zamenvoegen der byzondere
Graaven hadden verhinderd,
, en, als men in den beginne de benden
naar den kant van Zeeland hadt
doen optrekken, zy het dan ylings
met den eerften gunftigen wind naar
Duurftede, en derwaart zynde getrokken,
het dan ftraks weer naar
Egmond gewend en op deeze wyze
alom met gemak de overhand behaald
■ hadden.
Op dit bericht beval ( i ) de Ke yzer
op den Ryn, de Maas, Schelde
en andere zieh in de zee entlastende
ßroomen de noodig geoordeelde fihee-
pen ten fpoedigße te vervaardigen, en
zondt, om de betoonde ongehoor-
zaamheyd der thans genaamde Hollanderen
(2) te beteugelen, eenige
door hunne dapperheyd vermaarde
Graaven en Abten derwaart. Door
welke laatften geene Geestlyken ,
maar Kloostergraaven , die om hunne
zonderlinge dienften met de eene
o f (3 ) andere Abtdy befchonken
waaren , moeten verftaan worden;
even gelyk men hiernaa in ’t jaar
negenhonderdtweeentwintig zekeren
Dirk; Zoon des_ Graaven van Holland
, tot Kloostergraaf der Koninglyke
(4 ) Abtdye van Egmond (welke
aldus genaamd is, mids zy door
de voorige ( j ) Koningen gefticht
was) in erkentenis van zyns Vaders
dienften, door Karel den Eenvoudigen
zal zien aanftellen. Welk weg-
fchenken der Abtdyen aan Werreldlyken
alle (6 ) Schryvers eenpaarig
getuygen, dat door Karel Martel,
als de Koninglyke fchatkist door de
geftaadige oorlogen was uytgeput,
is ingevoerd; en waarom eenige daardoor
benaadeelde Geestlyken hem
deswege, als eeuwig verdoem'd zynde
, met eene Zwarte kool in hunne
fchriften hebben afgemaald.
Onaangezien deeze en andere ge-
nomene maatregels, Zoo befchreef
de Keyzer (7 ) tegens Bloeimaand
des volgenden jaars wederom eenen
Landdag te Nieumeege, zoo om te
zien o f de bevelen, die hy in den
voorigen, ter beveyliginge der thans
genaamde Hollandlche kusten, gegeeven
hadt, fliptlyk waaren uytge-
voerd, als ora het gene, nog verder
noodig (8) geoordeeld wierdt,
aldaar werkftellig te maaken. En zekerlyk,
de beraadilagingen op dit
ftuk
i 'l .i-i
' Í I-'
( 1 ) Annal. Fuldenf. ad ann. 838. Naves contra
Nordmannos ædificantur.
Annal. Bertin. ad ann. 827. E t u t deinceps illorum
incurfionibus fa cilius obfisci qu e a t, clasfis quaquaver-
fu s diligentius parari jusfa est.
- ( 2 ) Ibidem. Unde r i ad comprimendam Freflonum
inobedienciam ilrenui Abbates ac Cornices d iretti
funt.
(3 ) Cbron. Cameracenf. Lib. I . cap. 70. T u n c temporis
Ifaac C om e s , Abaciunculam beati H umb erti,
c u i , ut paulo fuperius diximus , Episcopum Stepha-
num rex Carolus p ræ fe c e ra t, posfidebat.
C4) Y- K Leidis Annal. Egmond. in prologo pag. i .
E x injuntta Reverendi in C h r is to egre gii Patris r i
Dom in i mei Domini Nico la i de Adrichem hujus nominis
fecundi R f . g a l i s abbatis monasterii S. Adalbert!
in Hæcmunda.
(5 ) DuCangeglosfar.med. infim. Latinitat.tom. II .
fo l. 604. Monasteria Regalia v o c an c , quæ a rege
nude d ependen t, quæ ad jus regium proprie percin
e n t , ut apud monachum Sangallenfem L ib . I. cap. 14.
qucB ad regem pertinent: apud Abbonem Floria cenfein
in Canonib. c . 19. quce pendent de manu regia : apud
Baldricura N o viom. L ib . I I I . C; 20. quæ ab imperio
dependent: in Chronico Senonenfi L ib . I I . c. i . qm
fun t juris regii ( fc .
(6 ) Ibidem tom. I . fol. 12. Id vero primum fecisfe
Carolum Marcellum confentiunc fcriptores omnes ,
eoque nomine æternalicer perditum feu damnatum
finxerunt q u id am , ut est apud Baronium ad ann.
889. N l 31.
( 7 ) Annal. Bertin. ad ann. 838. Sicque remisib *
ad propria, ut menfe Maio Imperatori in No v iom a g
o o.ccurrerec, injunttum esc.
(8 ) Annal. Bertin. ad ann. 838. Nam ilio ju xta
condittum Imperator progredì d isponebat, quatenus
fua prælentia damnum quod annis præceritis pyrata-
rum importunicace, nostrorumque defidia contige-
r a t , vicaretur.
R 2
r ! ” !: