
« i l
■‘"l U » «
«
.1 ?
m
>»>u/
I #
t #
: à i | i
270 G E R A R D V A N L O O N S
als door de Thielfche inwoonders by
den Keyzer aangeklaagd, en voorts
nog meest alle de overige Graaven
van het Nederlotteringfche Hertogdom
te Nieumeege, als de Hofftad
der aan de zee gelegene landen, tegen
den betekenden dag verichee-
nen.D
ees wierdt dan, zoo dra Keyzer
Henrik aldaar was aangeland, met het
regelen van verlcheydene kerklyke
zaaken geopend, en onder anderen
vastgefteld, dai de Priesters, in ’t
doen der Misfe, (1 ) de Kelk aan de
rechter, en bet Misbrood aan de flinker.
hand voorthaan zouden hebben te
ßellen.
Sedert ook de twist, W'elke tusichen
Hertog (2) Godefrid en zy nen
onderhoorigen Maaslandfchen
Graaf Gerard nu eene wyl tyds met
veele vinnigheyd geblaakt hadt, door
’t hoog gezag des Keyzers zynde
bygelegd, kwam de moord van W ig man
en het overrompelen van Mun-
ne door Graaf Baidrik op het tapyt.
W e lk e , volgens de aan hem ver-
leende vryheyd des Keyzers (3 ) ,
van veylig te moogen komen en ook
weer van daar te rug keeren, insgelyks
op dat hof verfcheenen was , om
de befchuldigingen te aanhooren;
welken Godefrid als zyn Hertog,
midsgaders zyn NeefBernard als aangeftelde
Voogd van\Vigmans Zoon,
en rechtsvorderaar des vermoorden
Vaders, tegen hem ftonden in te brengen.
: En zekerlyk, gelyk z y beyden
aan den eenen kant, om hem ichul-
dig te doen verklaaren , met (4 )
reenen minderen ernst dan bitter-
leyd den Keyzer hunne aanklagten
tegen Baidrik inbragten, zoo poogde
die weer aan den anderen kant zy ne
onlchuld te bewyzen. Dan als
dees eyndelyk betuygde bereyd te zyn
zyne onnozelheyd met plegtige eedzweeringe
te bekragtigen, kantten’er zieh
de Hertogen Godefrid en Bernard
met veele heftigheyd tegen, onder
voorgeeven, dat aan Baidrik de gewoonlyke
eedzuyvering door de PKetten
ontzegd was ; ter oorzaake ’er reeds te
voore tusfchen hem en TKigman ter bevestiginge
van den vreede reeds zoo veele
eeden ßezwooren, en door hemfeeds
‘.e op eene myneedtge wyze
waaren, en dierhalve dat
het doen der aangeboode eedzuyve-
ringe van eenen, die door zoo veele om-
fandigheden .genoegzaam ■ als overtuygd
tvas, maar eenen voet tot het pleegen
van eene meuwe
gegeeven worden. Baidrik poogde (5 )
wel dit zeggen te weerleggen, maar
zyne befchuldigers vielen hem aanftonds
in zyne reden, ja begonden
met zoo veele heftigheyd tegen hem,
als die niet waardig was dat hy langer
voor hun gezigt geleeden wierdt,
uyt te vaaren , dat hy Zekerlyk door
hunne daardoor gaande geraakt zynde
aanhangeren op ftaanden voet van
het leeven zoude beroofd zyn geworden
, het en waar Baidrik ’s Keyzers
be-
( i ) A n n a l. Saxo ad ann. io i8 . Ib i edam conili-
tutum e sc , anciquo esemplari p e r le r io , uc corpus
Dorainicum ad finiscram , & C a lix ad dexcram Sacerdocis
ponerecur.
. (2 ) Ibidem. Godefridus quoque D u x & Gevhar-
dus Comes Imperacoria pocescace reconciüancur.
( 3 ) . A lp e r t. de d iv e rfit. temp. L ib . I I . cap. 1 7 - Imperator
Baldricum, publica data f id e , advenire jus-
.• (4 ) Ibidem. In quem cum acerrimte fe n te n tis
proferrentur, & ille fummo conatu fe inculpabilem
pe r omnes ju stitias, quas Imperacor c o n ft ic u e r e t ,
demonftrare cupe re c. D u x Godefridus & Bernhardus
omnem purgationem fui faciendam legibus in-
cerdixerunc, proptera quod fæpius incer ilium &
Wicmannum pax facramento firmata, femper ille
prior disfidium f e c e r ic , & ideo ^ejus fatisfariionem
ulterius non recipiendam e s fe ,* q u i con virius tam
manifestis indiciis perjurus existerec.
( j ) Ibidem. Cumque loqui conantem v o c em e ju s ,
ne caufam fuam d icere c, incerciperenc & in eum
frenderen c, fævientes o b innocends morcem r i v ix
confpeftum ejus fe r ren c , res jam pæne in eo e r a t ,
uc militum manibus discerperecur.
A L O U D E H O L L A N D S C H E H I S T O R I . 271
befcherming luydkeels hadt ( i ) aan-
geroepen : en die weer van zynen zete!
opftaande, door het uytfteeken van
zyne hand ditte doen belet,en den zelven
voorts, volgens het aan den aan-
geklaagdenverleende vrygely, uyt zyn
gezigt te vertrekken gebooden hadt.
Des begaf zieh Baidrik in ’t eerst naar
Kolen en fcdert naar Hengibach, al-
rvaar hy drie ( 2 ) jaaren daarnaa overleedt.
Zulks zyn lyk te Sefluche by
zyne voorouders begraaven wierdt.
Een geluk voorwaar! ’tgene zyne ontaarde
Gemaalinne niet mogt gebeu-
ren, mids haar lyk, als de aarde onwaardig,
naa haare dood ontgraaven,
en vervolgens (3) in den Ryn, ge-
foeeten wierdt ; doch welke, door zy*
ne daarop gevolgde overftrooming
en het verbolgen worden zyns vloeds,
het ontfangen van zoo gehaat voor-
werp binnen zynen boezem zelf
fcheen te weygeren ; ter oorzaake dat
ftaande zyn leeven de voorgemelde
gruuwelen gepleegd en door
die weer genoegzaam het overoude
Hamelandfche Huys verdelgd hadt.
Dusdaanig was het eynde van Baidrik,
dusdaanig de uytvaard der bloeddorftige
Adela; wier moorddaadigen
leevensloop ik hier voore te liever
heb willen inlasfcn; mids zy eensdeels
de Dochter van des tegenwoordigen
( 0 A lp e r t.d e diverf. temp. L ib . I I cap. 17. Camque
v id e r e t, ie in arto pofitum & evadere posfe diffideret,
v o c e magna clamavic, pecens auxilium Regis. Clamore
eju.s audico furrexic R e x , & extenfa manu , ne pu-
blicam dacam fidem liederec, e x manibus fieviencium
eripuic, & jam disperacum abire a fa cie ejus jusfic.
(2 ) Ibidem. Quem Archiepiscopus fuscipiens magna
cura cuebacur, & ab hoscibus v ix erepcum C o lo niam
remific. Qui poschinc crienniura ceger farius
in Hengibach moricur, corpusque ejus in posfesfio-
nem fuam Sefluche defercur & ibi fepelicur.
(3 ) F ita M e inw e rc i Episc. cap. 40. Ec ilia C o lo niam
div crcens , habensque aliquandiu de Ecclefia
principa li, icemque de Ècclefia T uic ien fi prsb en-
dam , ibidem moricur, & ance Ecclefiam beaci Pecri
fepelicur: fed cempescace adeo fiev ience, uc cocius
civitacis incericum minitarecur, effosfa in Renum
projicicur. • Ipfeque Renus fui inundacionc r i fluc-
cuum collifione plurimis diebus ica efferbuic, quafi fe
malediriam illam non posfe ferre manifeste protes-
ta r e c u r .....................................
Graaven van Hollands Oudoom , andersdeels
de Nicht van Keyzer Henrik
den II. geweest is.
Welke aan Heribert Aartsbisfchop
van Kolen, en Gerard (4 ) Graaf
van Maasland het flot Munne, op
dat uyt het zelve geene ftrooperyen
ten naadeele van de daarrondom
woonende landzaaten in ’t vervolg
weer zouden ondernomen
worden , zonder tydsverzuym be-
va! te verwoesten. Dit gefchiedde.
Alle de huyzen wierden tot den
grond geiloopt, de wallen gellecht,
en het overige aan’t vuur ten beste
gegeeven; naa de Siotvoogd
Berthold ( 5 ) en deszelfs medeplig-
rigen , welken die fterkte hadden
overrompeld, door de tegen hen opgeftaane
ingezeetenen den Keyzer
waaren in handen gefteld.
Met het beflisfcn van deeze en andere
gewigtige rykszaaken verfcheydene
weeken zynde gefleeten, vierde
Keyzer Henrik op zyn Hof te
Nieumeege met de gewoonlyke ftaat-
iy niet alleen het Palm- maar ook het
(6 ) hooge Paaschfeest. In wiens
week eene zeer ( 7) zwaare Zonne-
taaning voorviel; welke de vrees,
wegens de verfcheene ftaartftar te
voore opgevat , thans niet weynig
vergrootte.
Naa
(4 ) Alpe rt. de d iv e rfit. temp. L ib . 1 1 , cap. i6 . Nara
N o vioma go confilio in d i r io , cum mulci advenis-
fen c , Imperacor Munnam , ne aliquod incommodum
auc præda e x ea regioni fierce, deftrui jusfit. Ad
ejus deftruftionem Heribercum Archiepiscopum &
Gerhardum Mo fe llen fem , & alios mulcos m i f it , qui
fundicus ædificia omnia fu b ru en tes , ignem immife-
ru n c , & Ijsem omnibus ibi ulterius conftituendæ
municionis ademerunc.
( j ) A n n a l. Saxo ad ann. 1018. Bertoldus Mundæ
civicacis invafor Imperatoria; potestati fponce cum
fuis faucoribus cradicur, r i urbs continuo concre-
raatur.
( 6 ) Ibidem. Imperacor Palmas & fanriura Pascha
in prædirio lo co celebravit.
( 7 ) Alpe rt. de d iv e rfit. temp. L ib . I I . cap. rp. A n no
uno ance quam Concilium No vioma go indirium
e sfec, luna pose mediam noriem hyberno tempor©
d e fe c ic , r i rege fequenti anno in eodem lo c o c o n físcente
in Paschali hebdómada folis E clipiis fa cta
est.
S i ! l l .
.iU'Tf