
¡!Í; 4 ' p i
’ ‘til
: iffLrft ! f f " %
‘ '«fa' f • I' ' ìi*'*'
f r i r i i r ì
u f f
I1 ff 'Vi!" ' 'lril^i*ì'
Naa de fcestdagen aldus gevierd
waaren , wierden de ingebragte klachten
van verfcheydene Geestlyken en
der Thielfche inwoonderen, ter oorzaake
de Hollandfche Graaf het
B o s c h en de V i s s e r y ( i ) der
Merwe in bezit genomen hadt, door
den Keyzer onderzogt. Dit gewest
ter plaatfe (2) gelegen, alwaar de
Waal en Ryn zieh te zaamen ver-
mengelen, was in jaar achthon-
derdzeventig , gelyk wy (3) hiervoore
gemeld hebben, door Lodewyk
Koning van Duytschland, op
’ t verzoek van zyne Gemaalinne
Hemma, aan GraafDirk, Vader van
Gerolf den II ., by plegtige gunstbrieven
gefchonken, en des zelfs aldus
verkreege eygendom , by neder-
daalende erfvolginge , eyndelyk op
Egbert Bisichop van Trier gekomen.
Dan die in ’t jaar (4) negenhon-
derddrieennegentig körnende te fterven,
zoo beweerden ledert de naa
hem volgende Trieriche Kerkvoogden
, waarfchynlyk uyt krachte eener
gifte t’hunnen voordeele door den
jemelden Egbert gedaan, even ge-
yk ook nog verlcheydene Abten,
aan welken de jagt in het Bosch
Wasda was afgeftaan, niet om zieh
aldus te verlustigen, maar (5) om
met de veilen der gevangene dieren
hunne boeken te bekleeden en met
der zelver vlees de zieke kloosterlingen
te verquikken, volgens verfcheydene
aan hen verkende Keyzerlyke
gunstbrieven, het recht der jagt en
visferye (6) in het gemelde Bosch en
de meeren van KKasda, toe te hehoo-
ren, onaangezien de eygendom van
het zelve, naa ’t overlyden van Bisfchop
Egbert , eerst op des zelfs
Halvenbroeder Arnoud den Gentenaar,
en , naa deezes overlyden,
thans op des zelfs Zoon Dirk, (7) tegenwoordigen
Graaf van Holland,
gekomen was. Welke ziende den
grond ongemeen vrugtbaar, en dien
echter om zyne zwaare bosfchen en
veelvuldige meeren flechts door Zeer
arme lieden, zieh met visfchen ge-
neerende, totnogtoe bewoond, dierhalve
vermeynde van het zelve meerdere
vruchten te können trekken,
door een gedeelte van dat bosch te
doen verhouwen, en derwaart eenigen
zyner Vrielche onderdaanen,
ter ( 8) bebouwinge van den kaaige-
maakten grond, met de woon neer
te zetten, ’t Gene hy dan ook niet
alleen werkftellig maakte, maar beftondt
zelf op eene aldaar geftichte
hoogte eene fterkte, ter befcherminge
van zyne aldaar gedaane voikplan-
tinge te bouwen ; welke door hem
D o e r -
( 0 K. Kolyn w 705.
©an Dc J a c h t cit V i s s e r y e n
i^amcn in a ls cpgc initoDDcn
H e t ho l t M e r w k d a re male.
( 2 ) Cbron. Camer. Lib. I I I . cap. ip. Erat enim
locus quidam filvis ac paludibus inhabitabilis , qui
ab incolis Mere\veda nomen a c c e p ic , ubi V i d e l
i c e t M o s a & W a l f l u v i u s de Rheno afflliens
PARIT ER CORRIVANTUR.
( 3 ) Zie biervoor I I . Deel fol. pp.
Annal. Saxo ad ann. 993. Pos t hæc Ekbertus
Trev iren fis Archiepiscopus o b i i t , cui Liudolfus
fuccesfic,
( 5 ) Fragm. diplomat. Caroli M. pro Monast. S.
Dionyjii ad ann. 774. apud J . ab Ekbart de reb. Franc.
Orient, tom. I- fol. 635. E x quorum coriis libros
Jpfius facri lo c i cooperiendos (c o n jlitu it ) nec non
eciam ex fupradiria venatione intirmorum fratrum
Corpora ad tempus reficienda, reparanda, r i roboranda.
( 5) Cbron. Camer. Lib. I I I . cap. ip . Eratque
Episcoporum t r e v i r e n s i s v idelicet ac Colo-
nienfium, fed & aliquod Abbatum in p i s c a t i o n
e & VENAT IONE communis posfesfio.
( 7 ) K . Kolyn vs 705.
©an De Jacyt en òisrecucn
iSamcn in ato cpge mitsDpcn
H e t h o l t m e r e w e d a tc lUalc
©a ir Die /iaaje cn t i i©nljfo
3 cm bccmangcn/ tiec fiunt:
D i t wa s T i d e r i c x g r o n t .
(8 ) Alpert. de diverfit. temp. Lib. I I . cap. 20. An-
tequam h o c prndigium in cælo apparerec circa
littus Oceani bellum coortum esc. Hujus belli hæc
caufa fu it. Pars Frifiorum , fedibus fuis r e lir i is , in
fy lv a M e riu u id o, de qua fupra d ix imu s , habitacula
conftruences confederane, & adjunriis fibi prædoui-
bus magna mercacoribus dainpoa intuleranc.
D o e r t r e c h t ( i ) genaamd,als dus
het beginfel aan die ftad van dien
naam, en te gelyk aan hem eenen
voet gegeeven heeft, om van alle
de veelvuldige op- en afvaarende
fcheepen zekeren tol o f lastgeld te
vorderen.
Hier kwam nog by, dat zieh federt
eenigen tyd herwaart zeer veele
vrybuyters op die wyde ftroomen
der Hedinezee onthouden hadden;
welken, met hulpe der aldaar met
de woon gekome Vriezen, door’t
neemen en plonderen der naar cn
van Thiel vaarende fcheepen (want
het was in die ftad, gelyk wy (2)
gemeld hebben, dat de Koophandel
op Grootbrittannie by uytneemendheyd
bloeyde) zoodaanig in getal en
magt waaren toegenomen , dat zy
zieh recht over het nieuw geftichte
Doertricht neerzetteden, aldaar ook
eene fterkte bouwden , en , naa ’t
voorbeeld des Hollandfchen Graafs,
niet alleen de voorbyvaarende fcheepen
deeden tol betaalen, maar zelf
verfcheydene aldaar met de woon gekomene
Vriezen zieh hebbende (3)
onderdaanig gemaakt, die dwongen
de bofchen dagelyks nog meer en
meer uyt te rooijen, en het aldus kaal-
gemaakte land, onder’t betaalen van
eene jaarlykfche Syns,te bebouwen;
naa het vooraf door ’t graaven van
veelvuldige (4 ) flooten in onderfcheydene
akkers verdeeld was, op dat
de aldus in pacht uytgegeevene landen,
door de hooge vloeden altemets
overftroomd, eensdeels te eerder van
het water zouden können ontlast worden,
e n z y ,te eenigen tyd wordende
aangetast, in Zoo gebroke land zieh
andersdeels te beter befchermen.
Dit een en ander beftaan gaf den
voet tot de voorgemelde klachten
zoo van de Geestlyken als de Thielfche
inwoonders. De eerften, mids
die door’t verhouwen der Bosfchen
van het jagtrecht verfteeken, en de
tweeden , teroorzaakezy van hunnen
overzeefchen koophandel Zoo niet geheel
ontzet, ten minfte in den Zelven
zeer merkelyk belemmerd wierden.
Invoege, zoo draa die zaak op deezen
landdag in overweeging genomen
wierdt, de Thielfche koop-
lieden, welken uyt hunnen (5)
eygen aardt tot het doen van klachten
fteeds zeer genegen waaren,
den Keyzer openlyk betuygden,
dat, zoo hy hen tegen de tolgeeving en
andere daardoor veroorzaakte feurnis-
flen zoo van zynen eygen Neef, als den
totnogtoe geleeden overlast der gemelde
roovers niet befchermende, zy om koophandel
te dryven geenszins in Groot-
britannie, noch ook die van Grootbri-
tannie om te handeien by hen komen,
en gevolglyk hunne ingezeetenen de haar
opgelegde fchattingen, die zy aan den
Key-
( 1 ) K . Kolyn u j 710.
©it (SCiDcric); gtoiit.
©c0 i jííí opmnccftfc cti tocrpea
©net op icn beote cn Mttpc
©n iimiDeti’t ©oet Múúyt
©a t men boct Ijibc op licfjt
©n 3bJacL-mangclinclj en btachtc/
M\ bi Dage of nacljtc
©ic aiDe ope of neDct; bact.
( 2 ) Zie I I . Deel fol. 241.
( 3) AlperL de diverfit. temp. Lib. I I . cap. 20. Præ-
dopes vero eis postea fubjugatis, finculis ad modum
unmscujusque culturæ ad excirpanda novalia terram
I I . D e e l
diviferunt, eamque colere Jusferunt, & fibi veriigales
fecerunt ®
( 4 ) Ibidem cap. 21. Campum omnem fosfis præfo-
derant five ad defendendum majorem æscum ma ris,
qui in plenilunio validior fo let fie r i, five ad impe-
diendum iter hostium.
( y ) Ibidem cap. 20. Unde mercatores T ie le n fe s ,
qui eciam fpecialiter præ cæceris facile ad quascun-
que querimonias excitandas accenduntur, crebro re gem
incerpellabant uc pro fua gratia eos ab his injuriis
defendat. Si id non fa cia c , neque fe caufa
negotiandi in infulam venire, neque ad fc Britannos
commeari posfe, ri ideo veriigalia fibi, uc opor