Primb 4id. Jerobeäm, wiens hand, tot Zyne ftraf, verftcrfr,
" ' We l k e , üp Elias be hec leeven \ve£r verwerft,
E n d' Altaar, fchturende, door een verbaazend wonder
Van een, op 'c Ipellen van Gods grooten heilvcrkonder,
Verfchaftcn u een ftoifc, elks aandagt dubbel waard,
Daar u\v verheven geeft, die vond'ren ons vcrklaard,
Gewroclic, door 't heilig en aanbidd'lyk Alvermoogen
Van d' eeuwigleevenden Bcheerfcher in dco Hoogen.
Ttimb 4^7- Daar Gods Gezant word door een' wreeden Lecu w ontzielJ,
En 't dierbaar lyk niet werd gefchonden en veriiicldj
Luft het u , Groote Alan, met levendige trckken
Dit heerlyk wonder van Jehova klaar tc ontdckken,
Die, oorzaak der Natuur, natuiir bcdwingt en buigr,
O p dat, wat leeven heefc, zyn eer en magt betiiigt.
Pnntb.4ö8. Daar God, Elias, door een' hongerigcn Raven,
I n barre woefteny, verkwikken doec en laaven,
E n , door die wonderdaad, betocnddc, dat zyn kracht
Geen weerga hcefc} maald uw doorluchte Fenixfchachc
Dir wonder duidlyk af, en coectt, door 't licht der kcnnis,
Zyn zeidzaamhe d , in fpyc der wrev'Ien, tuk op fchennis
Van 't heilig heilwoord, dat zyn waardighcid behoudt
I n lafter, als in 't vuur het onverderÖyk Goiid.
Primb. De Wysbegeerige, hoe hoog hy is geftegen
In kcnnis, der Natuur, is raad'Ioos en verlegen,
E n ftaat mec zyn verftand, en al zyn oordeel itil,
Wanneei Jehova, door zyn onwe^rftaanb'ren wil.
Her Meel der Kruike van de Weduw' doet vermeeren>
En haar geen Ülie , ter verlterking, laat ontbeeren ,
T o t zo lang, als het Land van regen was onibloot,
E n elk, uic fchaarsheid ichreeuwde ora laaf'nis en om brood.
Piinib.470. Dus houd Ge onze aandagt, door verwond'ring opgecoogcfl^
Daar Gods Propheec, of eer Gods eeuwig alvermoogen,
H e t Kind der Weduwe uic den flaap des doods verwekt,
Ma Hy zieh driemaal op zyn Lyk hadde uitgeftrekt,
E n God Jehova, door 't Gebed, hadde aangeloopen.
O p vierig fcneeken fpringt de deur des Hemels open.
Pfmtb47o. Wiens harte werd door u niet krachtig aangedaan,
^ Wen Gy ons 't wonder van Elias, op uw blaän
Omvouwt, daar God, jaloers om zyn gefchondene Eere,
Bewyft , di t Hy alieen is I f rel s Hoofd en Heere,
Verbrandende met vuur, dat uit den Hemd daald,
Elias Oflerhande, en haar tot ftof vermaald;
E n dus den waaren dienft der Godheid, fpyc de liften
Der Baals Priefters, ender heillooze afgodiften,
Doet zegepraalen, en in 'c volk een vuur ontfteekc,
Waar door *t zieh aan het Rot der ßaäldienaars wreekr,
Het doende in eene Zee van bloed en traanen fmooren.
Ptimb.47r 't Navorichen van den aard des winds moct elk bckooren,
en47i. Die, uir een' kleene Wölk, in d* Afrikaanfche Lucht
Gevormd, den Zeeman maakc verlegen, cn beducht
Zyn Schip en leeven tc verliezen in de baaren.
Ptmtb.47J- Elias, fchuilendc in de fchaduwe der bldren
Van een' Jeneverboom, voor Achabs wreedheid , geefc
Aan uwen Geeft, die door al 't ondcrmaanfche ftrcefc,
Een' ryke ftoife, ora d'aard diens Booms aan ons te ontdekken,
PriDib.474. Daar tweemaal vyftigen van Ahazia ftrekkcn ,
Hec doel\vic van de wraak der Godheid, die door 't vuur
Des Hemels hen verreerde in ¿en rampzalig uut,
En 't derde vyftigral behouden word door 't Ihieeken,
Onrdekc Geons, hoe de toorn der Godheid is te brccken
TDlzo-.ro-.rf dAeo ootmoe^dJ en 'c Ge b e d] , hI et zekI_e rfnt e gewecr. *
Pnmb.47i. Den aart der wonderen, gewrochc door 's Hemels Heer,
D i e , door een Mantel den Jordaanftroom doet vcrdeelen,
Kreeg zyn' verklaaring, daar ge uw groot vcrftand iaat fpeeien,
O p 'c wonder, door Gods Arm, aan llr'cls volk verricht
Wen 't dcor de Zee trok in Vorit Pharoös gezichc. *
Ptinib 47i- Elias, vaarende, op het Godlyk welbchaagen,
Ten hoogen Hemel in, op cenen vuur'gen wagen
Ver-
Verfchaft uw oordeel ftoffe, om zulk een wonderdaad,
D i e , en de reden, en natuur te boven gaat,
T e eerbieden, en daar in Gods mogenheid te erkennen.
' k Zie op de fchachten der Natuurkunde u weér rennen,
Daar Gy 't veranderen der Wat'ren, door het Zout,
Gebruiktj by Gods Prophect, zo doorgeleerd ontvouwt.^
De ilraf den Spotters van Elias opgckomen,
Daar hen hec Leeven, door twee Beeren word benomen,
Doet u de ftant des ßeirs ontdekken, en met een
D e fchatting van het vee, in Ifrael gemeen.
Doch bovcn al künc gy, ò S c h e u c h 2 e r ! my bekooren i
Daar Ge u zo krachtig laat op 'c zeldzaam wonder hooren,
Dat d' Almachc wrocht , wen zy Elias gram gemocd,
Door het vermoogeil der Muzyk bedaaren doed;
E n hem den weg baant om mec kracht te prophctceren.
Hier krygt SpiWofa, die de Godsdienft wou vcrkeeren,
ü f eerder bannen uit elks hart, zyn waardig loon,
Wyl Gy dien Ongodift ftélt levendig ten toon.
Mec welk een' yver word elks aandacht nicc bewoogen,
Wen Ge ons het wonder van Jehova koomt vertoogen ,
Aan Ifrels Vorften, op hun' voorgenome togt,
O m Moabs Vorft, door 'c ftaal te tyftercn, gcwrocht.
Daar H y , het Land, ontbloot van water allerwegen,
Mec water drenkc en laaft, zelfs zonder wölk of regen!
Natuur verftomt en zwicht op zulk een wonderwerk,
Elks reden en verftand en oordeel veel te, fterk.
Gy toond in 't water, dat als blocd zieh toonde in de oogei
Der Moabicen, klaar het Goddelyk vermoogen,
D a t , door dit wonder, maakt, dat Ifr'el zegepraald,
E n de overwinning op zyn vyanden behaald.
Hier gaat myn geeft te gaft op uw befpiegelingcn,
Gewoon de dieptens der Natuur zelfs in te dringen.
Gods Almagt, die het vogt , en de Glie heeft vermeerd »
Gelyk Eliza zulks had van zyn God begeert,
Doet u vcrbaaft ftaan op dit wonder, dat, vei: boven.
Alle and're wond'ren ftreeft, en ze allen kan verdoven.
De Zoon der Weduw' , door Elias opgewekt,
N a a hy zieh tweewerf op zyn Lyk hadde uitgeftrekt,
Geefc u een ryke ftoffe, öm u te laaten hooren
I n redeñeéring, die behaag'lyk is aan de ooren,
Van hen, die tragten, door 't vcrborg'ne der Natuur
T e dringen, aangevoerd van een eelaardig vuur.
Het Moeskruid, door Gods kracht, al zyn vergif ontnomen
Heefc door uw nette pen, zyn eigen licht bekonien.
Daar Gods Propheet een tal van honderd menfchen voedc,
Met twintig brooden, en een weinig Ayren, doed
Ge ons zien, dat niets Gods magt en pooging kan beperken,
En Hy flechcs magtig i.'' om wond'ren uit te werken.
IVlelaatlchen Naman, die, door 't waflchen in den Vliet
Des ftroomendfefl Jordaans, zyn welftant weer geniet,
Terwyl Gchazi zieh en zyn' Nakomelingen,
Z i e t , op 's Propheeten, vloek, van deeze kwaal befpringen,
Doet u verbaaft ftaan, om deez' wond'ren, en den rtaat
Dier ziekce ontginnen, welk door huid en beenen gaat.
Een ander wönder houd uw' aandacht opgetoogen,
Daar Gods Propheet, gefterkt door Gods geduchc vermoogen
Hec Yzer zwemmen doet op "t water, en Gy trachc
Deez' groote wonderdaad te zetten in haar kracht.
In een Taf'reel vertoorid u\v Geeft twee wonderwerken,
Die Gods alraogeiiheid beftemplen, eh verfterken,
Daar zy de Legermagt van Syrien, 'c gezichc
Benecmd, en weder laat genieten 't lieve licht.
Daar feile Hongersnood Samarien doec züchten.
Schafe ons uw grooten Geeil, veel fraaye lettervruchten,
Terwyl Ge elks oordeel wikt in tweederhande ftof,
En aan een ieder geefc zyn' welverdienden lof.
Het Heir van Syrien, door vreemd geluidt gedwongen ,
Of door Gods mogenheid, die 'c al regeerd, befprongcn
Printb,477.
Primb, 478.
Printb. 479.
, Printb.484.
Printb. 48 J.
Printb, 4? 7.
Vluchc
f i n -
. l ' i n , '