652 G E E S T E L Y K E
Van den glant% voor hem henen , werden holen des vmrs aangeßeehen.
De HEERE donderde van den Herne/^ ende de Aiderhoogßc gaf zyne flemme,
Ende hy zond pyien uit, ende uerßroydeze-j bliexetny ende verfehrikteze.
Ende de diepe kolcken der zee werden gezien, de gronden der ivereld werden onu
dekt, door het fiheiden des HEEREN, van het geblaas deswindszynerneuje,''
2 . Sam: XXl l . vers 8-16.
S S A U L ! hat eens af» wanhoofig en verbolgeti,
Schoonzoon DAVID, met uw heirkracht, te vervolgen:
'De Aimagtige^ die voor zyn heil geduurig leaakr,
Gord zieh alreeds ten ßryd, terwyl zyn gramfchap blaakt:
Maar gy volhard in woede en fielt uw drift geen paalen.
'Daar koomt de hßant van de Godheid nederdaalen,
Om Koning D A V I D S heir te hoeden voor Y geweldt
Van uwe Legermagty die hem belaagt in V veld.
^aar fchokt, daar davert de aarde j e» 's Hemels vaßigheden
Beweegen zieh! daar daalt J E H O V A »aar beneden^
Jerwyl hy^ zynen toorn als rook ten neuze uitblaaß^
Ren vuur ten monde uitvliegt y dat jeder maakt verbaafl.
De Hemel bnigt zieh nu hy neder koomt gezegeny
Ter'wyl de duißernis zyn voeten allerwegen
Bedekt voor uw gezicbt; een Cherub hem gczwindt \
Doorlucht en wölken voert vlengils van den windi
De donkerheid hem firekt tot tenien ^ f faam gedreeven
Vit 's Hemels wateren. Onfwaakt en berg uw leeven,
0 S A Ü L ! of verwagt een onontvluchtb're firaf:
Ontwyk G O D S wraak by tyds: maar^ ach! gy laat niet af.
Daar klinkt de fiem van , gelyk een feilen donder, \
En firooit zyn blikfem, en zyn vuur'ge fylen, onder
'Dw ganßhe Legermagt > die door 't gevreeß geweld
Des Eeuwigleevenden, gelyk als fneeuw verfmelt
Voor 't vuur der gulde Zon, ten hoogßen to^ gereezen. '
En gy^ die veilig poogt y door uwe vlucht te weezen^
Zie ik, door wanhoo/, welke uw boozen geefl beziek,
Met eigen handy tot vretigd van Ifraeli verniek.
N A T U U R KUNDE.
Die Zanglied ter ^ootmaking van de God*
delyke Majeiteic heefc David opgezongen
dien tyd, als hem de HEERE gered
had uit de hand aller zyner vyanden, ende uit
de hand Sauls. vers r, ontworpen inoverdrachlige
woorden, ja in ondergelegde ftoifevande
Hoogvliegende dampenderverhevelingen in de
Lucht; dewelke nict alcyd naar de Icccer können
verklaard worden, vers gcefc de Pl"a!mzinger
te kennen , dar G Ü D hemel en aarde
heefc bewogen, her welk wy van menfchen zeggen
, wannecr zy tot een zeker einde alle de
llerktens hunner krachten beweegen , en niecs
nalaten van die dingen, dewellce zouden kennen
geleiden ter verkryging van her einde,
maar, daar het gefprck van G O D isj moethet
GODE betamelyk worden verftaan > op cene
wyze zyneoneindigeMajefteitvoegende. Eene
wenk is genoeg voor de Goddelyke wille, gclyk
om de wereld te fcheppen, zoo ook om
dezelve te vernielen. Hier was niet van nodcn,
dat om David de Aarde, zoo groot als zy is,
zoudc daveren, of het gantfche opftel der Hemelen
op zyne Hoofdpunten zoude worden bewogen.
Mofedoth hafchama/im y defondamenten
der Hemeleny zyn alhiernietzekeregrondveft
van eene onmeetbare ofdiktcofvaftigheid,
waar op de Zamenvoeging der wereld zoude
zyn gebüuwd: noch ook die Kriftallyne ßolrondcens
aan welke de Ouden hebben gewild,
datdeGefterncens, zoo weide vaftealsdedwa-
Icnde, zouden vallgehegd zyn. Met de l'aal
der Hedendaagfchen is eerder te verftaan de
aldcrvloeibaarfte heen en weder bezwarende
Hemel, en de daar vanafhangendeEvenwichtigheid
van alle lighamen , grootfte , middelilagtige,
alderkleinfte: eene alderuytgezochtfte
zamenbematiging van de krachten naarhetmiddelpunt
trekkende en van het middelpunt afwykcnde
, volgens de Wetten der Goddelyke
wiskunde geniaakt. Deze zyn de Tilaren des
Hemels Job, XXVI . 11. By aldien wy van
de hooglieHemelen nederdalen tot op het klootje
van ons Aardryk , zoo zutlen wederom de
fondamenten der Hemelenzyndeoveralgelyke
en fterke perillng van de Lucht en opperfte
Lucht naar hec Middelpunt der Aarde. Pf:
X V I I I . 8. Alwaar het zelve Zegepraal-lied
mec
den deprenden der bergen (niet der hemelen)
geleezen beroerd tT\ gedtiverd, welke woorden
naar de letter van een Aardbeevmgkoilnen verklaard
worden.
Jerßond van het aangetÁcht desHEEP.EN
heeft het aardryk verfchrikr zynde
Cebeefd, en de bergen, de holle zamenvoeoivQ
zynde ontbonden, _
Zyn gefchudy en hebben vati binnen tn de
diepjte holen gekraakt.
Dus zingd Buchananus.
Vers 9. doed zieh eene Vertooning Van den
vertoornden G O D , welke waarlyk naar de letter
niet kan verklaard worden: ontleendofvan
deonweers-wolken, dewelke even gelyk een&
dikke rook op een gepaktaanftcnds in brandende
ßiikzems, Donders, Weerlichten uytbarften:
of van een Huis door den Blixemaangeftooken
, het welk eerft eene dikke rook uytwerpt,
aanftonds door de vlammen aangetafl:
in de aíTche word gelegd : of van de Dieren,
door hitte zwoegende , en overvloedige dampen
uytwaaflemende, en eindelyk verfchrikkelyke
loeyingen uytbulkunde: op deze wyz e befchryven
deDichters de wilde Offen van Kolchis.
Apolkn: Argonaut: IIL Boek verlT. 1287.
- - - - Doch zy mt de verfchrikkelyke
Schuilhoek der /larde, alwaar zygroote Offenfiallen
hadden, omgeven door eene donker et ook,
zyn beide legelyk te voorjchyngek.omen, vmr-
Daar na derzelver Longen vergelykende by
de blaasbalken, met welke de Smeeden het vuur
aanblazen.
Even ZOO waarlykgaven zy, eenefneUe vlam
uytblaazende uyt de muil een geluit , doch
hem ( 3aß)n ) heeft eene wreede brand, even
als een blixemy omgeven.
Ovidius heefc mede even zoo gezongen in
hec VIL ßoek der Herfchefp: vtxs 107. en
Partialis in hec V I L Bx)ek, Puntdichc
^ nog geßhonäen door de ver woe de
miiyly
Zond'gy de rookende nens van eenen kven»
digen Beer aanraken.
De Muil en de kcclzynaandeBeeften, dac
een Schoorftcen is aan de huyzen : zy waaflemen
de ademen van het kokende bloed even als
eene dikke rook uyt. De rook derhalven, om
dac die een bewys is of van Bloed aan hec koken
zynde , of een,voorlooper van Vuur , dac zal
iiytbarften, zoo is ook de ztn van den Profeec,
dac de Voorbeduidingen der Goddelyke Toorn
zyn zwaare Oordeelen, Donders zelve en Blixemen
, welke de opperfte HEER, uytwerpc op
zyne vyanden, en op die van zyneKerke. Die
zulc gy meer uvcgedrukt vindenvs: ly.
Eene Verbeelding daar van geeft de Hemely
niet de Planetifche , noch der Vafte Scerren,
maar van de Luchc de Aarde omringende, van
een nedergeboge Gewelfzcl, of MiddelkegeU
fneedige Conois. Wanc wy nemen waar, dat
de geztchclynen van de aftiandj die^ gezichteindcrlyk
zyn, de langfte zyn van alle, .doch
van hier mmder worden allengskens opklimmendc,
zoo dac de top van alle de alderkleinfte
is. Die Verfchynzel komt dagelyks vooronze
oogen , hec zy de hemel klaar is of onklaar ^
nochtans zyn 'er weinige onder de Aard- bewoonders,
dewelke op dit heerlyk Gewelfzel
letten, weinige, die de gronden derontlofling
weeten, om dat zy van de Gezichtkimde onweecende
zyn. Hier ftaac aan ce merken, dar,
om een juift begrip te maken, die hemels-blauwe
verwe, welke wy zien, niet is de verwe van
de fterre-hemel, maar van de lucht-hemel, of
van de rondom leggende damp: dac de hoogte
van dezelve rontom de aarde is, ten minften
volgens de waarfchynelykheid, evengelyk, en
daczelfs daar uit volgd, dat de rechtftandige
de kleinfte is van alle de anderen, dewelke wel
door den Gezichteindci können uytgeftrekt worden.
Zy is inderdaad in de 1. atbeelding.
A B. kleinder dan A. C . A. C . kleinder dan
A. D. en zoo vervolgens. Alle deze Linien
A B . AC. AD. AE. AF. AG. zyn onderftelling
houdende , altyd aanwaiTchende naar
mare van de grondilagen AH. AL AK. AL.
A M. Dien de gronden der Driehoeksmeeting
gefmaakt heefc, kan niet verborgen zyn, d^
het gezichc in een open Gezichteinder tot 41."
mylen word uytgeftrekc , dat derhalven een
rechclynige driekoek Aibeeld: 11. kan gemaakc
worden, welker zyde A.B. dehalvemiddellyn
van 860. mylen, A C . van het middelpunt der
Aarde tot de uyterfte Lucht mylen hoog 861.
B. C . rakende de aarde van dat punt, waar op
ikftaa, tot het einde van mynen Gezichteinder
nytgeftrekt. ßy aldien deze Hoogte van de
Lucht D C. van 2. mylen word gefteld, zal
de Gezichceinderlyke B C. uytkomen op 58.
mylen: by aldien dezelve 3. zal deze zyn 72.
zoo de eerfte 4. zal deze zyn 83. en zoo vervolgensi
Zie den zeer Vermaarden Funccitis
Over de Verwen des hemels bl. 33. Hier uyt
ishet klaarblykeiyk, dat G O D c'aller tyd,
ook by de alderhelderfte hemel, den hemel
buygd, of nederdrukt, en ons op de wyze van
een heerlyk gewelfzel voorfteld. Doch wanneer
nii de wölken meerder naar het aardryk
afzakken, en ons meer naderen , hec welk gebeurdi
als 'er zwaar onweer cp banden is, wanneer
donkerheid onder zyne voeten is vers 10.
namentlyk van alle kanten de dampen by een
zynde vergaderd , en de wyd uytgeftrektheid
van den Gezichteinder binnen naauwer grensfcheidingen
te zamen dringende.
By hec aanhalen ^tzlVinden, datdoorgaans
i gefchied , de Wolken dringende , word de
' Ddddddd HE U '