•'•'Iii m ä
Ii
i
-ili m
• F l i
7 8 5 G E E S T E L Y K E
Jerm:XXVIII.6. Zach. IX. 11. eene Kerker
of onderaardfchgewulfdGen XL. 15. XLI . 14..
Ecn Graf Pf. XXVI ILi . XXX. 4. ja alderhande
2O0rc van een hol, waar indeiiiinfchen
zieh begeeven, verfchuylen of verbergen zouden.
Inmiddels verdienen by onzen Bciujavergelceken
te worden de twee Köningen, Jlexaudcr
de Gr00t en Lyßmiichus, die zelve ook
keuwendcoders zyn gewecft , van dewelke
deze de litteckens van de klaauwen der leeawen,
inhecligchaam overblyvende, lud gedra
gen, zulks getuygende Plutarchus mhecleven
van Demetrius. De aloudc gedeaklUikkcn ,
hier eoe behoorende, zieop I<.echc:XIV.5.
In hec voorcgaan toc den anderen Tcxc zoo
merke ik aan, dat 'er Wysgeeren geweeflzyn,
dewelke uyc de verfcHeidendheid der rrekken
\'an hec aangezicht zieh laccn voorftaan te können
oordeelen van der menichcn gcfteldheid,
aard , imbonì, gebreeken , deugden, deze
aanzichckiinde en voorhoofdtkykery verheilende
coc ZOO verre , dat zy hec aangezichc van
idcr naenfch over een brengen mst zekerbeeft,
het zy een viervoecig, of vliegend, of zwemmend
, ja ook den zin mec derzelver imborft
c f a a r d , hec zy zachczinnig, ofwreed: waar
van daan milTchien het alderoudfte leerftukder
Pythagoriften is gefproocen van de Zielsverhuyzing
, of van de verwandeling der zielen uyt
de menfchelyke ligchamen in de ligchameo der
beeilen , en uyc deze in gene, welk leerltuk
door de allerwyduytgeftrekfte Landfehappen,
ZOO verre hec Ooflen zieh uycbreid , coc eene
arcykel des geloofs is doorgegaan, welke nu
nog in de Ooft-Indien mec grooce drifc verde- ^
digen de Brachmans, en andere Afgodspapen ;
der heidenfche hciligheden, tot geen gering nadeel
en beleczel voor de voorcplanting van den
Kriftelyken Godsdienft. De engte van die papier
laac niec toe, en ook niet van de plaats,
dac in hec breede zoude vertoonen de ongerymtheid,
en zenuwloosheit van die leerftiik,
het zal genoeg zyn , te hebben aangeweezen,
ddt 'er wel doorgaanstuflchendeaanzichcftreepen,
en evenredigheid der deelen vanhetraenfchelyk
ligchaam en dac van een beeftovereenkomft
is, nuar dikwyls tuffchen de zeeden
eene ver uytgclbrekceongelykheid, zoodatdie
het gclaac van cenen leeiiw vcrtoond, niet ver
af is van de vreesachtighcid van einen haas.
Daar was waarlyk eene overeenkomft in de
Helden vermeld in den T e x t , de aangezkhten
deezer Gadttcn waren Lecwjüen aangezichten ^
maar zy haddcn ook Iceuwenkracht, eenekopercborft,
edclmoedig herte. Zoo dat in allen
deele ophenpail , het welk Owdiuszingdv^ii
Het aangezicht beeft gramfchap —
En Opptanns Fenat, IILBoek, gSvers.
yerfchrikkelyk van aangezicht m nek. •
Het groote aangezicht van eenenleeuw, gelyk
Statins dat nocrad Thebaid. XL B. belchryfdde
H^ysgeer levendi ^inThyßognomicisVx^. t,. Eene
tnansgedamteJchynd de Leeiiw bovenalledieren
het aidervolmaakji te gelyken. IVant hy heeft
eenegroote mond y een Vierkant aangezicht, ook
niet te beenachtig, het bovcnfte kakebeen niet voor
uytßeekende, maargelykelyk naar beneden hangende
: eene neus meer dik, dan dun , hatten
oogen, holle, niet geheel ronde, noch niet telangwerpig
, fnaar van eene middelmatige grootte^
groote wynbraawjve, en vierkant voorhoofd in
het iniddcn een weinig holy dochopdewynbraauwen
en neus onder het voorhoofd als eene wölke
leggende; en boven het voorhoofd aan de neus
heeft hy omgeboge hayren als eene fchuilplaats.
Doch deze helden de Gadicea zyn niec alleen
dapper geweeft als leeuwen, maar ook vaardig
om zaken uyc te voeren, zy-waren gelyk de
rheen op de bergen m fnellighetd. Even gelyk
Afahel, die licht was op zyne voeten, als eene
der rheen, die in het velt zyn. i.Sam:ll,i8.
Wanc daar zyn , Opptanus dus zingende :
Uytnemende zoorten van alderineìile
Rheen. ^
En hy^lianusHifl. Animai: XIV.Bocki
14 kap. leeft m e n , dac 'er eene zoort van l< heen I
kemas genaamd , zoo fnel m 't loopen is als eene
wervelwmd.
P R I N T -
ii'iüi.
« S Ä - i i n - C f w ™ .
I. P a r a i , cap. x x i . v üi
Oi'aculiijiL
I-Sni-li i^'fi-Äpi.it Cfi,. XXI 1.. 26-
1 Ii