r i v i
, ' r '
ì :
ri
G E E S T E L Y K E
754
nataurelyke oorzaken een geheel heyrleger ver-
Haande ! met optnerking zegge ik door natuiirelyke
oorzaken. Want h.t ftaac iiyc de omftandigheden
vry te befluyten , dar de Zonne
geerte daar iiyc, dat door de waterbobbeltjes,
m de Jucht dryvende, alleenlyk deroodeftraalen
is opgegaan geweeft , dat de Dagcraad heefc
aangelicht , dat de roode itraalen der Zonne
door deze morgen fchemering doorgaande, van
de oppervlakte der wateren in de gragren tot
de oogen der Moabitenwederomgeíhtyc, cene
roode verwe, en alseenige bloedige zieh hebben
vertoond : even gelyk in het midden ligchaam
d e r M a a n , geheel bezwymr zynde, cene roode
verwe, gelyk als van eeneglimmcndekool, in
hec midden der duyfterhedcn word gezien,
welker oorzaak de hedendaagíchen alle aan de
ftraalen door de oraleggende Damp van hec
Aardryk tot aan de Maan omgebogen , en van
daar cot ons wederom geftiiyt, toefchryven.
Het is een genoegzaam gemeen Verfchynilel,
rooc fchynende van vcrwe iiyc de wateren der
wederomgekaatfte morgen-fchemerige ftraalen,
weike verwe wy niet zoo zecr afleiden van de
verbrande ¿lampen met loflatvs in zyne vragen
over dit Kap. dan wel iiytde Newconlche wys.
der Zonne in eene zekere hoek de oppervlakte
van het aardryk ftaan. Doch deze vroegmorgens
wölken, zyn buyten twyffel zeer dik
geweeft, oni dac de dundere veeleereenewitte
ofgele verwe zouden hebben vertoond. En
eindelyk kan mcn biUyk, uyt eene aandachtige
overleezing van deze gelchiedenis, oordcelen
dat de ftandlcgging van der Moabiten Legerplaats
in hct VVcftcn is geweeft, gelyk wy pp
hec Frincblad voor oogen ftelien, en dac der
ISondgenoocen in het Ooften. AI hier terplaatzc
zoude zieh aanbieden eene bekwaamc gelegend
heid, om aan te toonen, hoe dat die gene,
dewelke uyt de fpeelende en wonderlyk vsran*
derende ftreepen of trekken van de Noorder
Morgenftond toeftcl len fpielfen, zwaarden, heyr-
Icgers, brandende pylen, kruy/Ten en ontelbare
zoortgelyke andere dmgen > uyi de Kometen,
roeden, van tockomcndc rampfpoeden voorbodinnen,
mec de Moabiten wanfchikkelyke befluyren
makeii, dog tyd en papier befparende,
breeke ik den draad der Redengevinge af.
P R I N T B L A D CCCCLXXXII.
W.ene vrouwe nti uyt de wyven van de zonen der Profeeieu riep tot Elifa, zeggende:
Uweknecht, tnynman, Ugeßorven, enaegy weet, dat uweknecht den HE ERE
ivas vreezende: nuis de fchult-heeregekomen, oni myne beyde hinderen voor hemtot
hnechten te nemen.
"Ende Elija zeide tot haar: Wat zal ik u doen ? geefd my te kennen, wat gy in den huize
hehdi ende zy zeide, uwe dienßmaagd en heeft niet inet allen in den httize, daJi eene
kruicke met olie.
Doe zeide hy, gaet, eyfiht voor u vaten van hiiyten^ van alle uwe nabuuren ledige
vaten: maakt 'er niet weynig te hebben.
Komd dan in, ende fluit de deure voor u, ende voor uwe zoojien toe: daar nagiet in alle
die'vaten, ende dat volis zetweg.
ZoQgingze vanhem^ ende flootde cleure voor haar, ende voor hare zoonen toe: die
brachten haar de vaten toe, ende zy goot in.
Ende het geßhiedde, als die vaten njol waren, dat ze tot hären zoon ^eide: hrengdmy
mg een vat aan: maar hy \eide tot haar-, daar enismnvat meer: ende de olie
ßondßille. z Kon. IV. veríí. i -ö.
H^at -wonderlyken Zoon des Bonders, '•jjat Propheet
zo veel ivond'ren, door de kracht der Godheid, deed.
Éen arme iveduw -word uit all' haar tegenfpoeden
.Verlofi: ELISA, die zieh zelven naaiiw kan voeden,
f^iilt met wat Oly m haar krmk een groot getal
Vm Vaten, op dat zy haar fchuld bet aalen zal,
En van het ov'rig met haar' Kind'ren ryklyk leeven.
Wie ziet GODS mogenheid niet in dit wonder zweeven.
Die G Ü D S Propheet voorzag met zulk een Hemelkracht,
JVaar meé hy 'tgrootfle der Mirak'len heeftgewracht?
T>it wonder overfchreit alle and're wonderdomnien,
fViar voor Godlochenaars verhaazen en verßommen.