IB;
m
'm
mm
7 8 8 G E E S T E L Y K E
het vyer des altaars, ende 'vi'ierp hei op de aar de
Openb. VIII. f . JadeniisdaadV-invfeemdvyer
leedden AaronsZonen, Nadaben Abihu , door
vyer van des H E E R E N aangezichc verfeerd.
Dit vyer willen zy dat bewaard is ge-
«•eeft tot aan de Babilohiiblie gevangenifle: ja
daar zyn 'er, dewelke de duuring uycflrekken
t o t de laatfte cn gehele verwoeiting van hec
Joodfche Volk: fteunende op hec geruygenis,
het wel k men leeft i. Makkab;! ig. JVanncer
onze vaderen naar ?er zietjüier den gebracht, die
toen godvrnchüge Prießers isjarm^ een deel van
het vtiiir van den altaar hcbbendegenomen, hebben
het zelve heimlyk in de holtevanceneputeene
drooge plaats hebbende verborgen, en veihglyk I
-weggelegd, zoo dat de plaats aan allen onbekend
was. Dcch deze dingen geloofd zelfsgeen geleerde
Jood. WancdemecfteKabbynenfchryven
dit heilig Vuur aan den tweeden Tempel
nietioe. Daar was ook in den aftiodenfchen
Godsdienft der Heideneneente'%'t}K?.'r, welkers
bewaardfters by den Komeincn waren de
Veßaalfche Maagden, raet roeden van den Opperprieller
gegecfield , zoo dikwyls zy de bewaaring
van het zelve verzuymd hadden, En
even gelyk het verlies van hec heilig vuur den
Joden is geweeft een VoorrekenderGoddelyke
oordeelen, zoo is ook insgelyks de uycblulling
van het eeuwig vuur den Komeinen een droevig
bewys van den ondergang der Stad geweeft.
Z o o hadden ook die van Delphos en de Athénien
zen asbeßon pur, onnytblnjfelykvmr, va n
het welk de bewaring niec aan niaagdeh wierd
roebetroiuvd, maar aan vrouwen haar van den
gehuwden ftaat onthoudende, gunaxipépattmenaisganmn.
Dit vuur , by aidien het gevall
i g l y k uyrgeblufchc was, , is wederomontitoken
geworden door iiet vuur der zonnetothetmiddelpunc
gedreeven in lang'werpg ronde vaten,
dexi-elke nytgeholt r^jorden m gelyke zyden
van eene bal, zodanig dat zy uyt de rondomtrek
op een middelpint te zatnen foopen, volgcns Plutarchus
in hec leven \:mNlma. Ve rde r s hadden
de Perzian^n , al zelfs van de aldtToudfte
t y d c n a f , dienaarsvan het vuur , hare Pyraa^
oipurophylakia , welke puratheia van Strabo
in het X V . lioek genaamd worden. Namencl
y k voorraarkamers van het eeuwig vuur. Ja,
g e l y k godsdicnftige gewoontens wyd en zyd
Voorckruypen, voornamentlyk tot misbruyken
gecrokken, deze manier om hec heilig vuur te
bewaren is overgegaan tot der Indianen JSm-Ämans,
de w e l k e zeggen zy , by aldien het mag
geloofd worden, ook vuur van den hemelgevd-
Icn by henlieden op eeuwige haardßeedjes word
bewaard. Anmianus XXIi. Boek. Meer is
daar van ce Icezen by Bochart Hierozoic. I. Deel »
I I . ßoe k , 35. Kap.
Krön: XXII. vers 14.
Ztetdaar, ihhehhein7nyneverdrtikkh3gevöorhet Huisdes H E E R E N kreid boaäerd
duize^id talenten gouts ^ ende dtüzendmaal duizefidtalentenzihers ^ ende des
kopers ende des yzers en is geen gewichte, want het is 'er in menigte; ik hebbe ook hout
. endeßeenen bereid, doedgy daar noch meer by.
V a n niets komt niets. Die in den zin heefc
éen huys ce bouwen, den zeiven diene deze
voorafgaande en als grondregel , dac hy , zoo
veel hec gefchieden kan , eene nette rekening
maakt van de koften , dewelke befteed moeten
w o r d e n , en zieh voorziet veel eer vanteveel,
dan van te weinig geld , om dat doorgaans en
meeftendeels d e onkoftenbovende.voorgemaakte
rekening uyt lopen: dac "er daarenboven hout,
fteenen andere'. bouwftofFen by der hand zyn.
T e n voorbeeld van eenen zoo voorzichtigen en
z o r g v u l d i g e n ßouwmeefter ftclien wy voor
D a v i d , dewelke aan zynen Zoon Salomo nagelaten
heefc een koftbaar, en ce g e l y k nodig toeí
l e l v a n g o u c , zilver, koper en andere vereifchte
noodwendigheden voor hec gebou w des T e m -
pels , hoedanig nog de voorgaande leef-eeuw
der menfchen, noch de volgcnde heefc gezien.
K o n i n g Salomo, der vadcrlyke vermaaningcn
i n d a c h t i g , heeft deze fchac by een verzameld.
D e koftbare verzamelde zaken worden ondcrfcheidentlykervoorgefteld
I .Krön. XXIX.3.4.
Ende daar toe, zegc David, uytmynwelgevallen
tot het Huys mynes GOt>S ^ 't byzonder
goiit ende zilver dat ik hebbe , geve ik tot den
huyze rnynet GODS daar cn boven , behaU
ven al dat ik ten Hnyze des Heiligdoms bereid
hebbe. Brie duyzend talenten gouts , van het
gont van Ophir, en zeven dnyzend talentengelontert
zilver, om de wanden der huyzen te over'
trekkcn. vers 6. Doe gaven vrywillig de Overßen
der Vaderen, ende de Overßen der flammen
Ijraels, ende de Overßen der dnyzendcn, ende,
der hondei'den, ende de Overßen des werks des
Konings. Ende vers 7. zygaventendienßedes
Huyzes GODS vyf dnyzend talenten gouts,
ende tien dnyzend drachmen, ende tten dnyzend
talenten zilvers, en achtien dnyzend talenten
kopers : ende hondert duyzent talenten yzers.
Een naauwer Onderzoek des ce waardiger , en
eene overbrenging tot gebruykelyke ponden en
gcldzoorten , om dat van niemand der Afiaci.
fche Schepterzwaayers iets diergelyks indegc-'
ichiedfchrifcen word gelezen. Van de fchaccen
van Cyrns uyc hec overwonncn Alle rerug gebracht
hoor Plimus XXXV. Boek , 3. Kap.
Nu had Cyrus Jzie hebbende overwonnen
XXXiKdnyzcndcnponden (g o u t s ) gcvonden,
be-
TAH crccx"cvni,.
I i i
I •• •
• • ¡ I i :
• i l
Ï ' I : ! .
I ? • í.
I FAKAI., Caf. XXVIII, V. 11 .15.
K x f l U i i l f U - Teaupl i Saloiiinjn tavulihiiu .C'JijNrjf . Í^,,..XXVJU V n 1. 1-
y . i l . - j . t . t n em^.t'.urjij